De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) geeft levensvatbare bedrijven in financiële moeilijkheden de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren. Daarmee kan een faillissement met onder andere waardevermindering en verlies van banen worden voorkomen. Een gezamenlijk onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Leiden evalueerde deze wet, in opdracht van het WODC. Daaruit blijkt dat de WHOA in grote lijnen doet wat de wet moet doen. Wel constateren de onderzoekers dat vooral het kleinbedrijf minder goed wordt bereikt. Onbekendheid van de WHOA speelt een rol, maar ook de kosten van een WHOA-traject.
Een bedrijf in financiële moeilijkheden kan met de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) de schulden ‘herstructureren’. Het bedrijf kan dit doen door aan zijn schuldeisers en/of aandeelhouders een akkoord aan te bieden. Dit akkoord kan bijvoorbeeld inhouden dat schuldeisers hun vorderingen gedeeltelijk kwijtschelden of dat hun vorderingen worden omgezet in aandelen in het bedrijf. Als schuldeisers dat aanbod accepteren (onderhands akkoord), dan kan het bedrijf de rechter vragen om dat aanbod goed te keuren (homologeren). De schuldeisers en/of aandeelhouders die niet hebben ingestemd met het akkoord, worden dan ook gebonden aan dit akkoord. De WHOA is op 1 januari 2021 in werking getreden.
Wet werkt zoals bedoeld
Uit het onderzoek blijkt dat de WHOA in het algemeen werkt zoals door de wetgever bedoeld. Het reorganiserend vermogen van levensvatbare ondernemingen wordt erdoor versterkt. Daarnaast functioneren de ondersteunende voorzieningen naar behoren. Deze zorgen ervoor dat de onderneming tijdens het traject in stand kan worden gehouden. Bijvoorbeeld met een afkoelingsperiode, die de rechter oplegt zodat schuldeisers de bedrijfsvoering van de onderneming niet kunnen onderbreken door een beslaglegging of een faillissementsaanvraag. Ook lijkt de wet bij te dragen aan de totstandkoming van akkoorden buiten de rechter om (minnelijk traject). De WHOA is dan een ‘de stok achter de deur’ waardoor schuldeisers eerder meewerken aan een akkoord. Toch zien de onderzoekers daarbij ook aanwijzingen voor het tegengestelde effect: schuldeisers die zich juist star opstellen en aansturen op een akkoord volgens de wettelijke procedure van een WHOA-traject via de rechter.
WHOA bereikt beperkt kleinere bedrijven
De WHOA zou volgens de wetgever ook geschikt zijn voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dat blijkt in de praktijk niet helemaal het geval. Zo zijn vooral kleinere ondernemers en ook hun schuldeisers niet bekend met de wet en hebben ze bij financiële problemen vaak te laat door dat een koerswijziging nodig is. Daarnaast spelen de hoge kosten voor kleine ondernemers een rol. Het gaat daarbij om de kosten voor de procedure bij de rechtbank (griffierechten). Maar ook om de kosten voor het inwinnen van juridisch en financieel advies voor de voorbereiding en de uitvoering van het traject. Deze kosten kunnen extra oplopen als er, vanwege de onbekendheid van de WHOA, meer tijd en geld gaat zitten in het goed informeren en betrekken van de schuldeisers. Daar komt bij dat de duur van het WHOA-traject vooraf niet goed is in te schatten. Een verlaging van de griffierechten en een betere informatievoorziening zijn aanbevelingen die de onderzoekers doen om de WHOA meer geschikt te maken voor het MKB.
Onderzoek geeft tussenstand
In de wet is opgenomen dat deze binnen drie jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd, zoals nu gebeurd is. Er zijn sinds het ingaan van de wet enkele tientallen akkoorden tot stand gekomen. De onderzoekers benadrukken dat de evaluatie eigenlijk te vroeg komt. Mogelijk zijn niet alle knelpunten al aan de oppervlakte gekomen. De WHOA is een volledig nieuwe procedure die in de praktijk nog verder vorm moet krijgen. Het beeld na drie jaar is daarom niet volledig. Zij bevelen dan ook aan om over ongeveer vijf jaar een vervolgonderzoek te doen. Daarbij kunnen dan ook de economische effecten van de WHOA nader worden bekeken, zoals de bijdrage aan het behoud van werkgelegenheid.
Bron: WODC