De Nederlandse werkloosheid gaf in de jaren na het uitbreken van de kredietcrisis een incompleet beeld van de daadwerkelijke ruimte op de arbeidsmarkt. De krapte op de arbeidsmarkt was minder groot dan de werkloosheidscijfers aangaven. Dat droeg eraan bij dat de contractloonontwikkeling ondanks een daling van de werkloosheid in de afgelopen jaren gematigd bleef. Een alternatieve indicator voor krapte op de arbeidsmarkt kan de loonontwikkeling sinds de crisis beter verklaren.

In de economie is het verband tussen de krapte op de arbeidsmarkt en de contractloonontwikkeling een belangrijk concept. Dit verband wordt de loon-Phillipscurve genoemd. Theoretisch moet een krappe arbeidsmarkt ceteris paribus leiden tot grotere loonstijgingen. Van een krappe arbeidsmarkt is volgens de theorie sprake indien de feitelijke werkloosheid onder het niveau ligt waarbij de arbeidsmarkt in evenwicht is, de zogenoemde evenwichtswerkloosheid. Er spelen natuurlijk ook andere factoren, zoals de arbeidsproductiviteitsgroei, verwachtingen omtrent het toekomstige prijspeil en de mate waarin vakbonden loongroei of andere zaken als werkgelegenheid en scholing prioriteren.

 

In de jaren na het uitbreken van de kredietcrisis lijkt het verband tussen het werkloosheidsgat – het verschil tussen de feitelijke werkloosheid en de evenwichtswerkloosheid – en loonmutaties kleiner te zijn geworden. Sommige economen spreken zelfs van het verdwijnen van dit verband en spreken over een vlakke Phillipscurve. Dit kan echter worden veroorzaakt doordat de werkloosheid een onvolledige maatstaf is voor de ruimte op de arbeidsmarkt in de post-crisis periode, zoals in een eerder DNBulletin (https://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/dnbulletin-2016/dnb338186.jsp) reeds werd aangetoond. Zo gingen sommige personen onvrijwillig in deeltijd werken, terwijl ze een voltijdse baan zochten. Anderen raakten ontmoedigd door het gebrek aan banen en stopten met het actief zoeken naar een baan. In beide gevallen worden deze personen niet geregistreerd als zijnde werkloos, waardoor de werkloosheid een minder accurate graadmeter wordt van de ruimte op de arbeidsmarkt. Immers, de werkloosheidscijfers overschatten zodoende de krapte op de arbeidsmarkt.

 

Een nieuwe DNB-analyse onderzoekt daarom of het verband tussen de krapte op de arbeidsmarkt en de contractloongroei in de post-crisis periode wel kan worden aangetoond door gebruik te maken van een alternatieve maatstaf voor de arbeidsmarktspanning. Deze indicator is gebaseerd op een enquête van de Europese Commissie, waarbij bedrijven gevraagd wordt aan te geven of het moeilijk is om arbeidskrachten aan te trekken of niet. Hoe meer bedrijven dit moeilijk vinden, hoe hoger de waarde van de indicator en hoe groter de krapte op de arbeidsmarkt. Volgens deze indicator bestond in de jaren na de crisis meer ruimte op de arbeidsmarkt dan volgens het werkloosheidsgat (zie figuur 1). Daarnaast is volgens de alternatieve indicator de arbeidsmarkt sinds begin 2014 in geringere mate krapper geworden dan volgens de traditionele indicator.

Grafiek 1: Werkloosheidsgat en alternatieve krapte-indicator
4 kwrt rollende gemiddeldes

Een simpele econometrische relatie laat zien dat er ook na de crisis een verband tussen de alternatieve arbeidsmarktindicator en de contractloongroei in bedrijven bestaat, wat ook in figuur 2 tot uiting komt. Dit in tegenstelling tot een econometrische relatie tussen het werkloosheidsgat en de loonontwikkeling. Dit wijst erop dat de ruimte op de arbeidsmarkt wel degelijk een drukkend effect op de loongroei heeft gehad. Ook in de post-crisis periode is de Phillipscurve relevant en aantoonbaar, mits de alternatieve maatstaf voor de spanning op de arbeidsmarkt wordt gebruikt.

Grafiek 2: Alternatieve arbeidsmarktindicator en loonontwikkeling kenden sterk verband na crisis

Bron: DNB