De Hoge Raad heeft vandaag in de zaak Promneftstroy/Yukos Capital en Glendale geoordeeld dat het verdwijnen van een rechtspersoon niet betekent dat de schuldeiser die beslag heeft gelegd ten laste van die verdwenen rechtspersoon geen verhaalsmogelijkheden meer heeft.
Als de goederen waarop de schuldeiser beslag heeft gelegd, in weerwil van het beslag zijn overgedragen aan een derde, kan de schuldeiser zijn vordering tegen deze derde richten. De Hoge Raad vult met deze beslissing een lacune in de Nederlandse wetgeving.
De zaak gaat over de gevolgen van het faillissement van Yukos Oil. Yukos Capital en Glendale hebben als schuldeisers van Yukos Oil beslag gelegd op goederen van Yukos Oil, waaronder haar aandelen in de Nederlandse rechtspersoon Yukos Finance. De curator in het Russische faillissement van Yukos Oil heeft die aandelen verkocht, volgens Yukos Capital en Glendale in weerwil van het beslag. Door het einde van het Russische faillissement hield Yukos Oil op te bestaan. Daardoor konden Yukos Capital en Glendale haar niet meer dagvaarden om hun vorderingen toegewezen te krijgen. Daarom leek voor hen ook de mogelijkheid te zijn vervallen om voor die vorderingen verhaal te nemen op de beslagen goederen, nu de toewijzing van hun vorderingen daarvoor een wettelijke voorwaarde is.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat schuldeisers die zich bevinden in een situatie zoals Yukos Capital en Glendale, hun vorderingen kunnen richten tegen degene aan wie de goederen zijn overgedragen. Dat is in dit geval Promneftstroy. Dat betekent dat bij de rechtbank Amsterdam verder kan worden geprocedeerd over de zaak.
Uitspraken: ECLI:NL:HR:2015:3299
Bron: www.rechtspraak.n