In zijn laatste rapport stelde de Ombudsman vragen bij de overgang tussen Msnp en Wsnp. Voor hulpvragers is schuldhulp een hindernisbaan zonder finish, stelde ombudsman Reinier van Zutphen. De NVVK organiseerde daarom een bijeenkomst over dit onderwerp.
Insolventierechter en Recofa-bestuurslid Mark Bosch (rechtbank Overijssel) sprak aan het begin van zijn inbreng tijdens de bijeenkomst zijn waardering uit voor het initiatief. “Heel goed dat we de verbinding zoeken met elkaar, zo kunnen we van elkaar leren”, merkte Bosch op.
Hem vallen twee zaken op als hij kijkt naar de minnelijke schuldhulpverlening: hulpverleners selecteren streng en de trajecten duren lang.
Lang en stroperig
“Ik ben overtuigd van de goede intenties van schuldhulpverleners”, aldus Bosch. “Maar door bezuinigingen, gebrek aan menskracht of wat dan ook is de last die op de gemeente is gaan drukken met betrekking tot de schuldenaanpak best groot geworden. Wat ik vaak zie is dat de trajecten lang en stroperig zijn.”
“Er wordt ook vrij streng geselecteerd. Ik zie geregeld mensen op faillissementszittingen komen die zeggen: ik kom maar bij jullie want bij de minnelijke schuldhulpverlening kom ik niet binnen.” Dat is dan bijvoorbeeld omdat ze een oude onderneming hebben, of geen werk, of juist wel werk, of een eigen huis. Het zijn allemaal redenen waarom ze niet verder komen bij de poort van de schuldhulpverlening.”
Durf door te pakken
Als dat opgelost zou worden zou dat al veel ten goede veranderen, denkt Bosch. Dat mensen zich bij hem melden met een verzoek voor een persoonlijk faillissement is niet de bedoeling, stelt hij. “Daar zijn we heel terughoudend in. De Hoge Raad is er ook heel duidelijk over geweest: als je via een schuldsaneringsregeling, minnelijk of wettelijk, je schulden op kunt lossen zou je niet de weg van het faillissement moeten bewandelen. Inmiddels merk ik wel bij mezelf en bij collega’s dat we daar wat coulanter in worden vanwege de problemen bij de selectie en de snelheid binnen de minnelijke schuldhulpverlening. Maar het is niet de juiste weg.”
En dat terwijl het niet zo heel erg moeilijk is om tempo in het proces te brengen, vindt Bosch. “Een stokpaardje van mij is: maak gebruik van het dwangakkoord. Dat is echt een hele belangrijke, het wordt nog veel te weinig gebruikt. Je ziet daar overigens grote regionale verschillen in. Maar ik kom geregeld op Wsnp-zittingen mensen tegen die 1 of 2 weigerachtige schuldeisers hebben. Dan denk ik: we zitten nu hier, maar hadden we niet allang een ander gesprek met elkaar moeten voeren?”
‘Rechters ogen streng’
“De wetgever heeft een duidelijke keus gemaakt om de Msnp voorop te stellen. Als dat niet lukt, dan is er de Wsnp. Maar als je de Msnp wilt versterken dan gaat het over: er bovenop blijven zitten, schuldeisers achterna bellen, en door durven pakken met een dwangakkoord. Mijn ervaring is dat Msnp’ers de lineaal van de wet strak naast de casus leggen, terwijl Wsnp-bewindvoerders coulanter naar bepaalde kwesties kijken. Omdat ze weten dat rechters wel streng ogen, maar over het algemeen best redelijk zijn. En soms moet je de gok gewoon durven wagen.”
Herkansing
“Een enorme misvatting over de Wsnp is dat mensen soms tegen me zeggen: ‘ik heb tot nu toe geen aanvraag gedaan voor de Wsnp, want als die wordt afgewezen mag ik 10 jaar de Wsnp niet in.’ Maar toelating aanvragen mag zo vaak als je wil. Die 10 jaarstermijn geldt alleen voor mensen die echt in de Wsnp gezeten hebben.”
“Voor die groep geldt inderdaad dat als iemand zich binnen de 10-jaarstermijn meldt, rechters het prettig zouden vinden om meer ruimte te hebben om anders te besluiten. Als iemand is toegelaten, maar hij blijkt er niet klaar voor te zijn, en 7 jaar later is hij dat wel, dan zou je moeten kunnen zeggen: deze persoon verdient een herkansing. Er is nu geen hardheidsclausule, als rechter ben je gebonden aan de harde termijn van de wetgever.”
Bij fraude is er hardheidsclausule
“Wat de 5 jaarstermijn betreft waarin je geen schulden gemaakt mag hebben die niet te goeder trouw zijn ontstaan: daar hebben rechters best wel wat ruimte om een eigen afweging te maken. Mij valt op dat schuldhulpverleners vaak op onze stoel gaan zitten als ze een antwoord moeten geven op de vraag: kunnen we dit voorleggen aan de rechter of moeten we wachten? Ik zie dat bij fraudevorderingen vaak precies 5 jaar wordt gewacht, en binnen een maand na die termijn krijgen wij het verzoek bij ons binnen.”
“Ik vraag me af of dat in alle gevallen nodig is. De ene fraudevordering is de andere niet, dat hebben we het afgelopen jaar wel geleerd van de affaire bij de Belastingdienst. Je moet er heel zorgvuldig naar kijken. Fraude klinkt fout. Dat is het in veel gevallen ook wel. Maar het betekent niet dat je nooit in de Wsnp wordt toegelaten.”
“Bovendien hebben we een hardheidsclausule die je kan toepassen als je er aanleiding voor ziet. Dus als rechter hoef ik daar niet meer ruimte. De keuze is uiteraard aan de wetgever, maar wat mij betreft heeft de rechter bij deze termijn behoorlijk veel mogelijkheden om maatwerk te leveren.”
Niet reageren = weigering
“Mijn oplossing voor een betere aansluiting van het minnelijke op het wettelijke traject is: leg verzoeken sneller bij ons neer, durf sneller door te pakken met een dwangakkoord. Wij vinden niet dat een minnelijk traject pas succesvol is als de laatste schuldeiser gereageerd heeft. ‘Niet reageren’ durf ik wel te beoordelen als ‘weigering’.”
“Voor het toekennen van een dwangakkoord eist de wet een beargumenteerde verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldenregeling te komen. Dat betekent niet dat je als schuldhulpverlener tot die laatste schuldeiser moet gaan zitten wachten. Als bijvoorbeeld de vijf grootste schuldeisers jouw aanbod weigeren, dan hoef je niet op de zes andere van 30 euro per vordering gaan zitten te wachten. Als schuldhulpverleners het allemaal netjes op papier zetten durf ik op zo’n moment al wel te besluiten dat er geen reële mogelijkheid is om tot een minnelijke regeling te komen. Maar het rammelt nogal eens bij die motivering. We krijgen veel verzoeken over de schutting gegooid waarin niet goed wordt uitgelegd waarom een dwangakkoord nodig is of waarom een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort.“
“Kijk, het kan een keer gebeuren dat je een afwijzing krijgt, maar is dat erg? Je krijgt er een uitleg bij. Als de situatie volgens ons niet stabiel is weet je ook waar je aan moet werken. Of als er een fraudevordering is die volgen ons een hindernis vormt, dan weet je: we moeten die vijf jaar uitzitten.”
Bewindvoerders: vage plannen
In zijn rapport wijst ombudsman Van Zutphen ook naar schuldenbewindvoerders als vertragende factor. Bosch begrijpt dat. “Soms wordt er te lang gewacht voordat een schuldhulpverlener wordt ingeschakeld. Hun plannen van aanpak zijn vaak vaag geformuleerd. Het gemiddelde plan is niet veel meer dan de zinsnede ‘we gaan zorgen voor stabilisatie en te zijner tijd pakken we de schulden aan’. Daar moeten we strakker op sturen, er moet over nagedacht worden hoe de kantonrechter er bovenop kan zitten”, aldus Bosch.
“Digitalisering kan helpen, maar het moet ook gewoon meer tussen de oren van de rechter komen te zitten. Mijn ervaring is dat het voor de aanpak van schulden behulpzaam is om bewind en insolventie in één team Toezicht onder te brengen, zodat de rechters goed zicht hebben op alle mogelijkheden. Gemeenten kunnen ook Wsnp-bewindvoerders om advies vragen hierin. De schuldenfunctionaris die tijdens zittingen in de rechtbank aanwezig is helpt ook om als rechtspraak een signalerende en toeleidende rol te kunnen spelen.”
Bron: NVVK