Van de 12,8 miljoen personen tussen 15 en 75 jaar had in 2016 gemiddeld 65,8 procent betaald werk. Mannen hadden vaker betaald werk dan vrouwen. De netto arbeidsparticipatie onder mannen was 70,8 procent en 60,9 procent onder vrouwen. Vrouwen werkten daarnaast vaker dan mannen in deeltijd. Driekwart van de werkende vrouwen deed dit in deeltijd, tegenover een kwart van de mannen. Mannen werkten in 2016 gemiddeld 36 uur per week en vrouwen 26 uur. Per saldo realiseerden mannen 61,9 procent van alle gewerkte uren en vrouwen 38,1 procent.
Wanneer het totale aantal gewerkte uren in Nederland worden omgerekend naar voltijdsequivalenten (vte), dan komt de netto arbeidsparticipatie (totaal aantal gewerkte vte als percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar) in 2016 uit op 51,3 procent. Voor mannen was dit 63,5 procent en voor vrouwen 39,0 procent.
Naast de groep Nederlanders met betaald werk, was er in 2016 ook een groep van 1,5 miljoen mensen die aangaven te willen werken, of (als ze in deeltijd werken) meer uren te willen werken. Dit wordt het onbenut arbeidspotentieel genoemd. Als alle (extra) uren die deze mensen zeggen te willen werken worden opgeteld, gaat het om 732 duizend vte. Meer vrouwen dan mannen gaven aan (meer) te willen werken, maar mannen willen gemiddeld weer meer uren (extra) werken. Uitgedrukt in vte is het onbenut arbeidspotentieel van mannen en vrouwen vergelijkbaar. Dat blijkt uit analyses van nieuwe cijfers van het CBS over het onbenut arbeidspotentieel op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Arbeidsparticipatie in vergelijking met andere EU landen
In vergelijking met andere EU-lidstaten is de netto arbeidsparticipatie (uitgedrukt in aandeel werkende personen in de bevolking) relatief hoog. Alleen in Zweden, Duitsland en Estland is deze hoger. Wordt de arbeidsparticipatie echter uitgedrukt door de totaal gewerkte uren om te zetten in het aantal gewerkte vte’s als percentage van de bevolking, dan is deze relatief laag. Alleen in Spanje, Kroatië, Italië en Griekenland is dit lager.
Ruim 730 duizend vte’s aan onbenut arbeidspotentieel
Het CBS vraagt aan mensen zonder werk en mensen met een deeltijdbaan hoeveel uren men (extra) zou willen werken. Ruim een kwart van de mensen tussen de 15 en 75 jaar geeft aan niet op korte termijn beschikbaar te zijn voor werk en niet recent naar werk te hebben gezocht. Ook wil lang niet iedereen met deeltijdwerk meer werken en zijn er deeltijders die wel meer zouden willen werken, maar niet in voltijd. Het totale volume aan uren die deze groepen ten opzichte van een vte minder zouden willen of kunnen werken bedraagt 43,0 procent van de 15 tot 75 jarigen. Onder vrouwen ligt dit aandeel met 55,4 procent veel hoger dan onder mannen (30,6 procent).
Degenen die wel (of meer) willen werken vormen samen het onbenut arbeidspotentieel. In totaal waren er in 2016 ruim 1,5 miljoen mensen in het onbenut arbeidspotentieel, oftewel 11,9 procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar. Wordt gekeken hoeveel uren men (extra) zou willen werken en het totaal van deze uren wordt vertaald in vte’s, dan is het onbenut arbeidsvolume 732 duizend vte’s, oftewel 5,7 procent van de bevolking van 15 tot 75. Er zijn weliswaar meer vrouwen die aan het werk of extra werk willen, maar het aantal (extra) werkuren dat zij wensen ligt gemiddeld lager dan bij mannen. Ondanks dat vrouwen minder vaak werkzaam zijn dan mannen is het zogeheten onbenut arbeidsvolume voor beide seksen even groot.
Het onbenut arbeidspotentieel nader bekeken
Het onbenut arbeidspotentieel van ruim 1,5 miljoen personen is opgebouwd uit een aantal groepen. Op de eerste plaats zijn dat mensen zonder betaald werk, die recent actief naar werk hebben gezocht én daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn (ILO-werkloosheidsindicator). In 2016 waren dit 538 duizend personen. Daarnaast zijn er mensen die op korte termijn beschikbaar zijn, maar niet recent hebben gezocht (322 duizend). Anderen hebben wel gezocht, maar zijn niet op korte termijn beschikbaar (150 duizend). Tenslotte zijn er de onderbenutte deeltijdwerkers. Dit zijn degenen die meer uren willen werken dan ze nu doen en daarvoor ook op korte termijn beschikbaar zijn (510 duizend).
Vrouwen vaker in onbenut arbeidspotentieel
Het aandeel niet-werkende vrouwen dat wel beschikbaar is of zoekt naar werk kwam in 2016 uit op 8,2 procent. Samen met de onderbenutte deeltijdwerkers bedroeg het onbenutte arbeidspotentieel onder vrouwen van 15 tot 75 jaar 13,3 procent. Bij mannen lag dat percentage lager, op 10,5.
Hoewel het onbenut arbeidspotentieel onder vrouwen dus groter is dan onder mannen, was in 2016 het onbenut arbeidsvolume (het arbeidspotentieel gemeten in uren) van beide seksen vrijwel gelijk. Dit komt doordat vrouwen in het onbenut arbeidspotentieel gemiddeld minder uren willen werken dan mannen (respectievelijk 16,8 en 22,3 uur per week). Als de gewenste arbeidsduur wordt teruggerekend naar personen (gemeten in vte) was het percentage onbenut arbeidspotentieel ten opzichte van de bevolking van 15 tot 75 jaar 5,8 voor mannen en 5,6 voor vrouwen.
Jongeren relatief vaak onderbenut deeltijdwerker
Jongeren van 15 tot 25 jaar die geen regulier onderwijs meer volgen, behoren naar verhouding vaak tot het onbenut arbeidspotentieel: in 2016 ging het om bijna een kwart van deze jongeren. Vaak gaat het hierbij om werklozen of om deeltijdwerkers die meer uren willen werken. In vte gemeten bedroeg in 2016 het aandeel 13,8 procent. Bij 25- tot 34-jarigen die geen onderwijs volgen was dit 7,0 procent.
Onbenut arbeidspotentieel neemt af
Het onbenut arbeidspotentieel van 15 tot 75 jarigen nam in de periode 2014-2016 af van bijna 1,8 miljoen naar ruim 1,5 miljoen personen. Ongeveer een derde deel van de personen in het onbenut arbeidspotentieel is werkloos en nog een derde deel is onderbenutte deeltijdwerker. In vte gemeten is sinds 2014 eveneens sprake van een dalende trend in het onbenut arbeidspotentieel: van 886 duizend vte in 2014 naar 732 duizend vte in 2016. Het grootste deel van het onbenut arbeidsvolume is bij werklozen te vinden. Dit komt doordat de gewenste arbeidsduur van deze groep gemiddeld hoger ligt dan de extra gewenste arbeidsduur van de onderbenutte deeltijdwerkers: in 2016 respectievelijk 26,2 uur per week en 12,6 uur per week.
Eerder meldde het CBS dat het onbenut arbeidspotentieel in het tweede kwartaal van 2017 verder is afgenomen tot in totaal 1,3 miljoen mensen die (meer) zouden willen werken.
Het aantal werklozen en onderbenutte deeltijdwerkers nam vanaf 2014 sterker af dan de andere groepen in het onbenut arbeidspotentieel. Voor werklozen was de afname in aantallen en vte over deze periode respectievelijk 122 duizend personen en 105 vte, voor onderbenutte deeltijdwerkers 73 duizend personen en 30 duizend vte. Voor de rest bedroeg de genoemde afname over dezelfde periode 34 duizend personen en 21 duizend vte.
Toename werkzame personen die minder uren willen werken
In 2016 waren er 634 duizend werkzame personen die minder uren wilden werken. Dit aantal nam in de periode 2013-2016 toe. In 2013 ging het nog om 524 duizend personen.
Bron: CBS