Nederland verdiende in de periode 2010-2014 in totaal 7,8 miljard euro aan export die voorzien was van de publieke exportkredietverzekering. Dat is gemiddeld per jaar 0,25 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Met deze export waren in vijf jaar tijd in totaal 95 duizend banen gemoeid. Dit blijkt uit CBS-onderzoek, in opdracht van het ministerie van Financiën, naar de bijdrage van de publieke exportkredietverzekering aan de Nederlandse economie.
Bedrijven kunnen met de publieke exportkredietverzekering bij de Nederlandse overheid betalingsrisico’s verzekeren die dermate hoog zijn dat commerciële verzekeraars dit niet meer doen. Dat kan komen doordat het gaat om heel grote bedragen, lange krediettermijnen of risicovolle afnemers of bestemmingslanden. In dit onderzoek is de veronderstelling gemaakt dat iedere verzekerde transactie niet tot stand was gekomen als er geen publieke exportkredietverzekering beschikbaar was geweest.
Vooral GWW en scheepsbouw maken gebruik van exportkredietverzekering
In de periode 2010-2014 zijn 451 exporttransacties verzekerd met een publieke exportkredietverzekering, voor een totale waarde van 11,2 miljard euro. De grond-, water- en wegenbouw (GWW) en de overige transportmiddelenindustrie zijn samen goed voor 80 procent van de verzekerde export. Denk hierbij bijvoorbeeld aan baggerwerken, het leggen van pijplijnen of het realiseren van infrastructurele projecten zoals dammen, terminals of bruggen, en scheepsbouw. Ook de machine-industrie maakt relatief veel gebruik van de publieke exportkredietverzekering. Daarbij gaat het vaak om machines voor de voedingsmiddelenindustrie.
Ook toeleveranciers profiteren
Om de export te kunnen realiseren, kopen bedrijven goederen en diensten in bij binnenlandse en buitenlandse leveranciers. Een deel van de exportwaarde van 11,2 miljard euro verdwijnt dus weer naar het buitenland. Aan de export die voorzien was van een publieke exportkredietverzekering verdienden Nederlandse bedrijven gezamenlijk 7,8 miljard euro. Een deel van deze toegevoegde waarde slaat neer in louter toeleverende bedrijfstakken. Dit zijn bedrijfstakken die zelf geen gebruik maken van de exportkredietverzekering, maar er als toeleverancier toch profijt van hebben.
Uitgedrukt in toegevoegde waarde zijn de GWW en de overige (de niet-auto-gerelateerde) transportmiddelenindustrie nog steeds de bedrijfstakken die het meeste profijt trekken van de publieke exportkredietverzekering. In deze bedrijfstakken wordt relatief veel toegevoegde waarde gecreëerd in de voor de export bestemde productie. Hun gezamenlijke aandeel in de toegevoegde waarde is met een derde echter aanzienlijk lager dan hun aandeel in de verzekerde export.
Dat het aandeel van de belangrijkste exporterende bedrijfstakken in de toegevoegde waarde lager ligt dan in de exportwaarde komt doordat er een aantal toeleverende bedrijfstakken is dat zelf niet direct gebruik maakt van de publieke exportkredietverzekering, maar hier indirect toch profijt van trekt. Met name de groothandel, de uitzendbranche en het bankwezen verdienen indirect goed aan export voorzien van een publieke exportkredietverzekering.
In de werkgelegenheid zijn vergelijkbare patronen zichtbaar. De GWW en de overige transportmiddelenindustrie zijn de bedrijfstakken waar ook de meeste werkgelegenheid wordt gecreëerd door de publieke exportkredietverzekering. De gespecialiseerde bouw en uitzendbranche profiteren vooral qua werkgelegenheid van de exportkredietverzekering. In beide gevallen gaat het om iets minder dan 10 duizend banen.