Het bestaan van België is meer dan een historisch toeval. Het land zag in 1831 het licht met de steun van de grote mogendheden van die tijd, die geen van allen wilden dat het bij de anderen terechtkwam. Toen het rijk van Karel de Grote in de negende eeuw uiteenviel, werd het strategisch gelegen "Middenrijk" een begeerd doel voor gebiedsuitbreiding.
België kan waarschijnlijk op meer veldslagen, betwiste plaatsen en herinneringen aan oude en moderne oorlogen bogen dan enig ander land. De staat die in 1831 tijdens de Conferentie van London aan de Nederlandse heerschappij werd ontrokken, kreeg een kersverse koning uit Duitsland, een grondwet die gemodelleerd was naar de Franse uit 1791 en een nieuwe naam. De loyaliteit aan de stad of gemeenschap vormt de kern wat het land anders maakt. Tot op heden is België het enige land in Europa waar de identificatie met de directe omgeving het in de volksgeest wint van de verbondenheid met de regio of natie. Het allesoverheersende systeem van begunstiging, van de kleinste gemeenteraad tot aan de hoogste overheid, heeft de politieke partijen grotendeels gereduceerd tot vehikels voor het uitdelen van persoonlijke gunsten. In een klein land waar iedereen wel iemand kent die in de positie verkeert om iets voor hem te doen, heeft het concept van autonome, afstandelijke, neutrale staat nauwelijks betekenis.
Daarnaast loopt dwars door de maatschappelijke opbouw en politieke verdeeldheid van de Belgische samenleving heen de diepe kloof van de taal. Deze verschillen zijn een constante geworden en komen vrij nauw overeen met de scheidslijn tussen de gemeenschappen die van oudsher onder Frans of Nederlands bewind vielen. Hoewel ze de taal gemeen hadden waren de Vlamingen en Hollanders op religieus gebied verdeeld. De Vlaamse katholieken wantrouwden de protestante ambities van de Nederlandse monarchie, wat bijdroeg tot hun aanvankelijke enthousiasme voor een onafhankelijke Belgische staat. Het samenvallen van taalrechten met regionale belangen was vanaf het begin aanwezig in de Vlaamse wrok jegens de "Franse"dominantie. Pas in 1913 werd het Nederlands officieel toegestaan in het Vlaamse onderwijs, de rechtspraak en het lokale bestuur. In 1932 werd een cruciale stap gezet met het verplicht stellen van Nederlands op Vlaamse scholen. De doodklap voor het gevoel één natie te zijn, was de omdraaiing in de economische rollen. In de jaren vijftig van de vorige eeuw, verdwenen vrijwel de mijnbouw, hoogovens, de leisteen – en metallurgische industrie en textielfabrieken in Wallonië geheel.
Vlaanderen gaat het intussen voor de wind. Steden als Antwerpen en Gent worden niet gehinderd door een verouderde industrie en een beroepsbevolking waarvoor geen werk meer is. Er zijn inmiddels meer Nederlands – dan Franstaligen in België en zij produceren en verdienen per hoofd van de bevolking ook meer. Het proces, waarin het noorden van België het zuiden heeft overvleugeld, volstrekt zich sinds het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw met steeds meer vaart en gaat gepaard met een toenemende aantal politieke eisen van de Vlamingen die veelal zijn ingewilligd. Dit heeft ondermeer tot gevolg gehad dat in circa dertig jaar de Belgische eenheidstaat door middel van zeven grondwets-herzieningen is ontmanteld en in een federalistische vorm in elkaar is gezet. Alle groepen genieten speciale privileges, concessie en bescherming, wat aan alle kanten tot onmin leidt. Vlaanderen en Wallonië zijn in feite eentalig ( op Brussel na). In het officieel tweetalige Brussel spreekt 85 % van de bevolking frans. Daarnaast zijn er tien provincies (vijf in Vlaanderen en vijf in Wallonië) en ook die hebben hun eigen bestuurlijke verantwoordelijk-heden. Het echte gezag berust echter bij de regio (urbanisatie, milieu, economie, openbare werken, verfvoer en externe handel) of bij de taalkundige gemeenschap.
Bron: www.creditexpo.nl