Nederlandse banken moeten ingrijpende maatregelen nemen om te kunnen voldoen aan de nieuwe regelgeving die op hen afkomt.
Voor de banken komt de regelgeving er in beginsel op neer dat zij kosten moeten besparen, nieuw kapitaal moeten uitgeven, kredieten moeten herprijzen, de balans moeten laten krimpen en langetermijnfinanciering moeten aantrekken ter vervanging van kortetermijn ongedekte financiering.
Hoewel deze maatregelen de risico’s weliswaar beperken, meer transparantie bieden en zorgen voor een betere informatievoorziening, leiden de maatregelen voor de Nederlandse banken tot een afname van de kredietverstrekking, tot een toename van de kosten voor kredietverstrekking en tot een afname van de keuzemogelijkheden voor de klanten van banken. De gevolgen van de regelgeving voor het kredietverlenend vermogen van de banken en daarmee voor de financiering van de Nederlandse economie zullen dan ook ingrijpend zijn. Dit blijkt uit onderzoek van KPMG in opdracht van VNO-NCW.
“Nederlandse banken zijn in beperkte mate in staat spaargeld aan te trekken, waardoor zij voor hun relatief sterk gegroeide hypotheek kredietverlening sterk afhankelijk zijn van de internationale kapitaalmarkt”, zegt Carola Steenmeijer van KPMG. Steenmeijer: “Volgens de nieuwe regels moeten de banken straks substantieel meer kapitaal aanhouden, meer liquiditeit aanhouden en meer lange termijn, stabiele financiering aantrekken, terwijl juist de financiering van de kapitaalmarkt in Nederland onder druk staat.
Daarnaast zullen de banken geconfronteerd worden met hogere financieringskosten en een lager resultaat uit de overige bankdiensten. De hogere financieringskosten worden voor een belangrijk deel gedreven door het voornemen van de Europese Commissie om regelgeving in te voeren die het mogelijk maakt dat financiers van vreemd vermogen, net als aandeelhouders, meebetalen aan het redden van een bank bij een dreigend faillissement. Voor Nederlandse banken betekent dit dan ook dat zij zonder ingrijpende aanpassingen aan hun dienstverlening en het bankbedrijf niet kunnen voldoen aan de eisen die vanaf 2015 aan hen worden gesteld.”
Volgens Steenmeijer zijn banken voor Nederlandse bedrijven vanouds de primaire bron van kredietverlening. Steenmeijer: “Gezien het feit dat Nederlandse bedrijven sterk internationaal georiënteerd zijn en dus sterk internationaal opereren, is de kernfunctie van de banken essentieel voor de Nederlandse economie. Anders dan in het buitenland kunnen Nederlandse banken deze kernfunctie slechts beperkt vervullen op basis van het aantrekken van particulier spaargeld.
Nederlanders sparen wel, maar dit is onvoldoende om bijvoorbeeld de uitstaande hypothecaire leningen te financieren. Bovendien sparen Nederlanders voor een belangrijk deel via het Nederlandse pensioenstelsel. Deze spaargelden worden door pensioenfondsen vooral buiten Nederland belegd en zijn hierdoor niet beschikbaar om via de bancaire kredietverlening in de Nederlandse samenleving te investeren. Daarom zijn de Nederlandse banken voor kun kredietverlening aangewezen op de internationale kapitaalmarkten.”
Volgens Steenmeijer is het duidelijk dat de banken met uitsluitend kosten besparingen niet in staat zullen zijn om aan de regelgeving te voldoen. Steenmeijer: “Gezien het feit dat dat het in de huidige situatie lastig of zelfs onmogelijk is om nieuwe aandeelhouders te vinden, blijft er voor de banken eigenlijk niets anders over dan het herprijzen van nieuwe kredieten, het laten krimpen van de totale bankbalans, het aantrekken van langetermijnfinanciering ter vervanging van kortetermijn ongedekte financiering.
Kijkend naar het meest voor de hand liggende scenario betekent dit voor de Nederlandse banken dat zij na volledige winstinhouding om de solvabiliteit en de liquiditeit te versterken te maken krijgen met een cumulatieve krimp van 200 miljard euro, zo’n 9% van de totale activa, in combinatie met een gemiddelde herprijzing van de kredieten van 0,8 tot 0,9%. Hierbij is bovendien uitgegaan van een kostenbesparing van 5% en het aantrekken van 50 miljard euro aan langetermijnfinanciering.”
Bron: KPMG