In de periode 1950-2015 is de productiewaarde van de Nederlandse landbouw meer dan vertienvoudigd. Het zijn de processen van intensivering en schaalvergroting die hebben bijgedragen aan de sterke productie- en productiviteitsgroei in de landbouw. Desondanks daalde de bijdrage aan het bruto binnenlands product in diezelfde periode van 15 naar 1,5 procent. Dit meldt het CBS.
Productievere land- en tuinbouw
Ook de groente- en fruitproductie per vierkante meter is tussen 1950 en 2015 voortdurend toegenomen. Bij de kasgroenten is de opbrengst per vierkante meter overigens veel groter dan bij de groenteteelt in de open grond, omdat de teeltomstandigheden in de kas veel beter geregeld kunnen worden. In 1950 leverde de komkommerteelt nog ongeveer 10 kg per vierkante meter op. In 2015 was de opbrengst ruim achtmaal zo hoog. De opengrondse fruitproductie is net zo sterk gestegen. In 1950 werd van een hectare nog 6 ton appels geplukt. In 2015 was een hectare appelbomen goed voor een productie van 44 ton appels. Voor peren hetzelfde verhaal: opbrengst in 1950 bijna 8 ton per hectare, van een hectare perenbomen werd in 2015 bijna 38 ton peren gehaald. Voor andere opengrondse teelten zijn de productiestijgingen minder. Bij suikerbieten steeg de opbrengst van 41 ton per hectare in 1950 naar 84 ton per hectare in 2015. De hogere opbrengsten van de gewassen zijn vooral een gevolg van het toegenomen gebruik van kunstmest en de inzet van meer bestrijdingsmiddelen. Verder spelen plantveredeling, uitwisseling van kennis door telers en innovaties in de bedrijfsvoering een grote rol. Bij de teelt onder glas begon vanaf het midden van jaren zestig de verwarming met aardgas uit Slochteren, waarbij de niet door rookgassen verontreinigde CO2 die geproduceerd werd gebruikt kon worden als ‘bemesting’ voor de gewassen. In het midden van de jaren zeventig kwam ook het telen op substraat (in plaats van in de grond) op gang, waarbij de temperatuur en de toediening van vocht en voedingsstoffen beter geregeld konden worden.
Toename productie veeteelt
Een paar voorbeelden in de veeteelt: het aantal varkens steeg tussen 1950 en 2016 met een factor 6,7 van 1,9 miljoenstuks in 1950 tot 12,4 miljoen stuks in 2016. In 1956 legden de 33,0 miljoen leghennen in Nederland 224 miljoen kg eieren. In 2012 waren er bijna 42,8 miljoen leghennen die 672 miljoen kg (10,3 miljard) eieren legden.
Voor de melkveehouderij geldt eenzelfde verhaal. In 1950 gaf een gemiddelde melkkoe 4 duizend liter melk per jaar. In 2015 was dit 8,2 duizend liter, ruim het dubbele. De melkproductie van koeien is vrijwel voortdurend toegenomen onder invloed van onder meer intensivering van het weidebedrijf, verbeterde huisvestingssystemen, nieuwe veevoedingstechnieken en een doelmatiger fok. Al halverwege de jaren zestig werd er zoveel melk geproduceerd, dat er boterbergen en melkplassen waren ontstaan. Vanaf 1950 stimuleerde het Nederlands Zuivelbureau de consumptie van koemelk. Zo werd het stripfiguurtje Joris Driepinter eind jaren zestig ingeschakeld om de Nederlandse jeugd meer melk te laten drinken.
Schaalvergroting en intensivering
Innovatie, schaalvergroting en mechanisering waren de achterliggende processen bij de stijging van productie en productiviteit. De kleine, extensieve gemengde bedrijven van 1950 maakten plaats voor de grote, intensieve en gespecialiseerde bedrijven van nu. Het aantal landbouwbedrijven liep terug van 410 duizend in 1950 tot 55 duizend in 2016. Het gemiddelde boerenbedrijf besloeg in 1950 ongeveer 5,7 hectare. In 2016 was dat 32,4 hectare.
Het verhaal heeft ook een keerzijde. De schaalvergroting werd mede mogelijk gemaakt door het uitvoeren van ruilverkavelingen, het aanpassen van de infrastructuur en waterbeheersing. De kleinschalige, gevarieerde landschappen zijn op die manier in veel gebieden veranderd in grootschalige, eenvormige landschappen.
De intensivering van het grondgebruik die in de landbouw plaatsvond leidde voorts tot een grotere mestproductie en een hoger gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Regionale specialisatie zorgde ervoor dat her en der grote, aan de landbouw inherente problemen ontstonden. Op de armere zandgronden van Gelderland en Noord-Brabant bijvoorbeeld nam het aantal varkens- en pluimveehouderijen sterk toe. Hierbij werden veel dieren geconcentreerder gehuisvest en in een kortere tijd slachtrijp gemaakt. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een toenemende vermesting van bodem, lucht, grond- en oppervlaktewater.
In 2016 produceerde de Nederlandse veestapel 78,1 miljard kg mest. Koeien droegen daar ruim 82 procent aan bij, varkens 13 procent en pluimvee 2 procent. De bijdrage van de melkkoeien is overigens ruim 60 procent.
Bron: CBS