Personen tussen de 55 en 65 jaar lopen het hoogste risico om langdurig in armoede te moeten leven.
In die groep wordt een steeds groter deel door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid afhankelijk van een uitkering. Dit meldt CBS op basis van inkomensgegevens over 2011 tot en met 2014.
Slechts een betrekkelijk klein deel van de groep twintigers moet langdurig (minstens vier jaar achtereen) van een inkomen onder de lage-inkomensgrens rondkomen. Onder 65-plussers is het risico op armoede het kleinst.
Het risico op kortdurende armoede is het grootst onder zelfstandig wonenden tot 30 jaar. Maar in die groep stijgt het inkomen doorgaans zodra men met werken begint.
Jongeren hoogste, ouderen laagste kans op armoede
De hoogte van het inkomen en daarmee het armoederisico varieert per levensfase. Als jongeren zelfstandig gaan wonen hebben ze relatief vaak een laag inkomen (in het onderzoek zijn studentenhuishoudens buiten beschouwing gelaten). Het inkomen verandert snel als ze aan werk komen. Daarna gaan veel mensen gedurende hun levensloop steeds meer verdienen: door toenemende werkervaring schuiven ze door naar beter betaalde functies.
Op latere leeftijd, tussen 55 en 65 jaar, neemt het aandeel met een laag inkomen weer wat toe doordat een deel afhankelijk raakt van een uitkering. De groep 65-plussers heeft de minste kans onder de armoedegrens te raken. Dit komt doordat een gepensioneerde met een volledige AOW-uitkering boven de armoedegrens leeft. Bovendien hebben de meeste ouderen naast de AOW aanvullende inkomsten, bijvoorbeeld aanvullend pensioen of inkomsten uit vermogen.
Laag inkomen vooral bij eenoudergezinnen
Een onderscheid naar samenstelling van het huishouden laat zien dat een laag inkomen in 2014 het meest voorkwam bij eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen. Van deze gezinnen had 34 procent een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Deze grens varieert naar gezinssamenstelling. Voor een alleenstaande ouder met één kind was deze grens bijvoorbeeld 1360 euro per maand in 2014.
Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen verkeren vaak langdurig in een weinig rooskleurige inkomenspositie: 10,6 procent had in 2014 al minstens vier jaar achtereen een laag inkomen. Ook bij alleenstaanden tot 65 jaar moest een grote groep (bijna 23 procent) van een laag inkomen rondkomen. Van de hier onderscheiden huishoudenstypen hadden paren van 65 jaar en ouder het laagste risico op armoede: slechts 2,5 procent had een laag inkomen.
Risico op armoede hoog onder niet-westerse huishoudens
In 2014 had bijna 32 procent van de huishoudens met een niet-westerse hoofdkostwinner een laag inkomen. Dit is drie keer zo vaak als gemiddeld en vier keer zo vaak als onder autochtonen. Bij niet-westerse huishoudens heeft het lage inkomen bovendien vaker een aanhoudend karakter. Een langdurig laag inkomen komt bij hen bijna zes keer zo veel voor als onder autochtone Nederlanders.
Van de vier traditionele migrantengroepen was het aandeel langdurig lage inkomens met 14,8 procent het grootst bij huishoudens waarvan de hoofdkostwinner een Marokkaanse achtergrond had. Het kleinst was dit aandeel met 7,6 procent onder Surinaamse huishoudens. Deze verschillen tussen de herkomstgroepen kunnen deels verklaard worden uit verschillen in uitkeringsafhankelijkheid: zo leven Marokkanen relatief vaker van een uitkering dan Surinamers.
Bron: CBS