De CRvB heeft op 14 februari 2017 een uitspraak gedaan waarin wordt aangegeven dat er ook sprake is van draagkracht als er beslag ligt op het inkomen omdat er anders indirect bijstand wordt verleend voor schulden. Dit klinkt logisch maar deze uitspraak staat haaks op de geldende jurisprudentie waarin is bepaald dat door het beslag geen sprake is van draagkracht. De vraag is daarom of hier sprake is van een bewuste keuze van de CRvB om een wijziging van haar standpunt kenbaar te maken of dat hier sprake is van een kennelijke vergissing.

Voor de beoordeling of er recht bestaat op bijzondere bijstand gelden verschillende criteria. Volgens een uitspraak van de CRvB dient het college bij een aanvraag om bijzondere bijstand altijd de volgende vier vragen in een dwingende volgorde te beantwoorden:

  1. Doen de kosten zich voor
  2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk
  3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden en
  4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?

Bij criterium 3 gaat het er om of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Als dat niet het geval is, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand en kom je niet meer toe aan het beantwoorden van criterium 4.

Uit constante jurisprudentie blijkt dat het enkel hebben van schulden niet maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Stel de wasmachine gaat kapot en de aanvrager kan geen nieuwe kopen in verband met aanwezige schulden dan is de redenering dat het enkel hebben van schulden niet maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De aanvraag kan dan afgewezen worden.

Als er wel sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld in de situatie dat iemand incontinent is en daarom absoluut niet zonder wasmachine kan (zie CRvB 09 april 2013) kom je tot de vraag of de kosten ook kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen (criterium 4).

Deze vraag heeft betrekking op de draagkracht. Als iemand een inkomen heeft dat hoger is dan het gestelde normbedrag dan is er sprake van draagkracht.

De centrale vraag is nu of er ook sprake is van draagkracht als er beslag is gelegd op het inkomen waardoor iemand feitelijk nog slechts beschikt over een inkomen tot de beslagvrije voet (gemakshalve 90% van de bijstandsnorm).

De CRvB heeft hier eerder uitspraak over gedaan en toen aangegeven dat er in een dergelijke situatie geen sprake is van draagkracht omdat men feitelijk niet over de middelen boven de beslagvrije voet kan beschikken (zie uitspraak CRvB 28 maart 2006). Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer.

In de uitspraak van 14 februari 2017 komt de CRvB echter tot de conclusie dat er wel sprake is van draagkracht bij beslag. Met deze uitspraak wordt de tot nu toe geldende jurisprudentie achterhaald. De vraag is daarom of hier sprake is van een beoogde wijziging of van een kennelijke vergissing.

In de uitspraak van 14 februari 2017 wordt het (nieuwe) standpunt onderbouwd door te verwijzen naar twee andere uitspraken te weten:

* uitspraak CRvB 24 januari 2012 en

* uitspraak CRvB 19 maart 2013.

Opmerkelijk hieraan is dat beide uitspraken betrekking hebben op de vraag of het hebben van schulden maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden (criterium 3) en niet op de vraag of het hebben van schulden ook maakt dat er sprake is van draagkracht (criterium 4). Dit betekent dat de aangehaalde uitspraken niet de conclusie, dat er wel sprake zou zijn van draagkracht, ondersteunen.

Aanvullend kan gesteld worden dat als de CRvB in haar uitspraak van 14 februari 2017 bewust afstand heeft willen nemen van het eerder door hun ingenomen standpunt, het logisch was geweest om in ieder geval ook aan deze eerdere uitspraak te refereren en te motiveren waarom zij van mening is dat dit standpunt niet langer meer van toepassing is. Ook dat is in deze uitspraak niet gebeurd. Tevens kan worden opgemerkt dat de uitspraak van 28 maart 2006 tot stand is gekomen door een meervoudige kamer en de uitspraak van 14 februari 2017 door een enkelvoudige kamer. Ook deze punten maken het minder aannemelijk dat met de uitspraak van 14 februari 2017 een bewuste wijziging van het eerder door de CRvB ingenomen standpunt is beoogd.

Gelet op de genoemde redenen valt niet uit te sluiten dat hier sprake is van een kennelijke vergissing. In dat geval blijft de uitspraak van 28 maart 2006 onverminderd van kracht. Mocht dat niet het geval zijn dan het verzoek aan de CRvB om daar meer duidelijkheid over te geven.

Willy Heesen
Jurist rechtsbescherming en mediation
Gemeente Enschede

Bron: Willy Heesen / www.schuldinfo.nl