De grotere rol die gemeenten hebben gekregen in het gemeentelijk minimabeleid heeft onbedoeld ongelijkheid in de inkomensondersteuning van mensen op of rond het sociaal minimum tot gevolg. Dat blijkt uit het rapport ‘Verschillen in gemeentelijk minimabeleid’ van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

‘Gemeenten hebben sinds 2015 ontzettend veel op hun bordje gekregen,’ zegt directeur Arjan Vliegenthart. ‘We zien dat ze heel veel doen om hun inwoners daar waar nodig financieel te ondersteunen. Tegelijkertijd moeten ze ook keuzes maken in wat ze wel en niet kunnen doen. Dat leidt soms tot verschillen tussen gemeenten die moeilijk zijn uit te leggen. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende voorwaarden die golden voor de energietoeslag.’

Minimabeleid; grote verschillen

Vanuit de gedachte dat lokale overheden dichter bij hun inwoners staan dan de landelijke overheid kregen gemeenten in 2015 meer verantwoordelijkheid en vrijheid om inwoners die dat nodig hadden, te helpen met inkomensondersteuning. Op verzoek van gemeenten zelf rekent het Nibud het door hen vastgestelde en uitgevoerde minimabeleid door. Voor deze vergelijkende rapportage hebben we het minimabeleid van 20 gemeenten in 2023 bekeken. De vergelijking laat zien dat de verschillen tussen gemeenten groot zijn, zowel als het gaat om de hoogte van de bedragen als om de voorwaarden. Ook binnen gemeenten bestaan er verschillen tussen de voorwaarden voor bepaalde regelingen en moeten mensen aankloppen bij verschillende loketten. Bovendien zien we in deze rapportage dat er huishoudens zijn die zonder gemeentelijke ondersteuning het benodigde minimuminkomen niet bij elkaar krijgen.

Toeslagen

Een van de toeslagen die gemeenten verstrekken, is de individuele inkomenstoeslag. Deze toeslag is bij wet geregeld en zou met dezelfde hoogte en onder dezelfde voorwaarden verstrekt moeten worden. Dat gold ook voor de energietoeslag die mensen met een laag inkomen in 2022 en 2023 bij hun gemeente konden aanvragen. In de ene gemeente kwamen inwoners echter in aanmerking met een inkomen tot 120 procent van het sociale minimum, in een andere gemeente was dat zelfs tot 150 procent. Vliegenthart: ‘In de ene gemeente ontving je dus geen energietoeslag als het inkomen 130 procent van het minimum was, in de andere gemeente wel. Leg dat maar eens uit.’

Nieuwe balans

Het Nibud pleit daarom voor een nieuwe balans tussen rijksoverheid en gemeenten. Wanneer de kaders voor dezelfde inkomensondersteuning en voorzieningen weer bij de rijksoverheid komen te liggen, kunnen gemeenten zich focussen op maatwerk voor inwoners die door omstandigheden toch tussen wal en schip vallen. ‘Dat je, ondanks het landelijke karakter van een regeling, in de ene gemeente een lager bedrag ontvangt dan in de andere rijmt niet met het gegeven dat alle huishoudens met een laag inkomen recht hebben op dezelfde basisvoorzieningen,’ aldus Vliegenthart.

Sociaal minimum

In Nederland leven 540.000 mensen onder de armoedegrens en nog eens 1,2 miljoen daar net boven. Zij zijn vaak voor een groot deel van hun inkomen afhankelijk van toeslagen en andere vormen van inkomensondersteuning, wat een grote mate van onzekerheid met zich meebrengt. De Commissie sociaal minimum stelde in 2023 vast dat huishoudens met een laag inkomen structureel tussen de € 200 en € 500 per maand tekortkwamen. Ook merkte de commissie op dat de verschillen tussen gemeenten aanzienlijk zijn, zowel wat betreft de gehanteerde inkomensgrenzen als de hoogte van de ondersteuning. Vliegenthart: ‘Het kan niet zo zijn dat de gemeentegrens bepaalt of je ergens recht op hebt. Het is aan de Rijksoverheid om een solide basis voor iedereen te garanderen, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn.’

Bron: Nibud