Als bij zelfstandigen de inkomsten drie maanden wegvallen, dan zakken bij 19 procent van hen de resterende financiële middelen van het huishouden onder de minimumloongrens. Bij een vol jaar aan gederfd inkomen komen bij meer dan een derde van de zelfstandigen de financiële middelen onder deze kritische grens. Dit meldt het CBS op basis van een modelmatige berekening van het wegvallen van het inkomen van zelfstandigen op gegevens uit het Integrale Inkomens- en Vermogenssysteem (IIVS) 2018. De modelmatige berekening is naar aanleiding van de coronacrisis uitgevoerd.
In de simulatie wordt van zelfstandigen bepaald wat het effect is van het wegvallen van een oplopend deel van hun bruto inkomen op de resterende financiële middelen van het huishouden. Per gesimuleerde maandelijkse inkomensderving is bepaald of de dan nog beschikbare middelen van het huishouden al dan niet onder het niveau van het bruto minimumloon van een volwassen persoon zijn geraakt. De resterende middelen zijn eventuele andere bruto-inkomensbronnen van de zelfstandige (zoals neveninkomen als werknemer of inkomen uit pensioen), het eventuele bruto-inkomen van de andere leden van het huishouden en het vrij opneembare vermogen van het bijbehorende huishouden.
Van de ruim 1,26 miljoen zelfstandigen zat in 2018 al 0,7 procent van de bijbehorende huishoudens onder de gestelde grens van afdoende financiële middelen. Bij het wegvallen van een maand aan zelfstandigeninkomen zou bij 11 procent van alle zelfstandigen de dan nog beschikbare financiële middelen van het huishouden ontoereikend zijn om dit te compenseren. Naarmate er meer maanden wegvallen, loopt het percentage onder de kritische grens gestaag op, tot 35 procent bij het wegvallen van een volledig jaarinkomen.
Zelfstandigen met personeel (zmp’ers) kunnen een periode van tot drie maanden inkomensverlies iets vaker opvangen dan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Vanaf vijf maanden inkomensverlies zijn de rollen omgedraaid, en hebben juist iets meer zzp’ers financiële slagkracht.
Oudere zelfstandige minder kwetsbaar
Zelfstandigen van 45 jaar of ouder zijn volgens de simulatie minder kwetsbaar voor inkomensverlies dan jongere zelfstandigen; de 45-plussers beschikken doorgaans over meer vrij opneembaar vermogen. Deze lagere kwetsbaarheid geldt voor zowel zzp’ers als zmp’ers, ongeacht het aantal maanden inkomensderving. Een half jaar inkomensverlies zou 21 procent van de 45- tot 65-jarige zelfstandigen onder de drempel duwen, een heel jaar inkomensverlies 29 procent. Bij de 25-tot 45-jarigen lagen deze percentages hoger met respectievelijk 35 en 46 procent. Zelfstandigen van 65 jaar of ouder waren het minst kwetsbaar. Verlies van het zelfstandigeninkomen komt bij hen relatief minder vaak hard aan omdat ze meestal ook pensioeninkomen ontvangen.
Vrouwelijke zzp’ers relatief minder vaak getroffen dan vrouwelijke zmp’ers
Vrouwelijke zzp’ers verkeerden bij inkomensverlies in alle onderscheiden perioden vaker in een gunstigere positie dan mannelijke zelfstandigen. Hun inkomen ligt substantieel lager dan dat van mannelijke zzp’ers en zij kunnen vaker dan hun mannelijke evenknieën terugvallen op het inkomen van de partner. Bij een heel jaar inkomensverlies zou 28 procent van de vrouwelijke zzp’ers onder het minimumloonniveau terecht komen, bij de mannelijke zzp’ers was dat 38 procent. Bij de vrouwelijke zmp’ers speelt eventuele compensatie door het inkomen van de partner vrijwel geen rol; vrouwelijke en mannelijke zmp’ers gaan bij inkomensderving gelijk op in het afzakken naar een financiële positie onder minimumloonniveau. Na een half jaar inkomensderving zou bijna 27 procent van zowel de mannelijke als de vrouwelijke zmp’ers onder de kritische drempel geraken, na een jaar inkomensverlies zou dat bij beiden bij bijna 37 procent het geval zijn.
Meeste pijn in horeca, bouw, en vervoer en opslag
Wanneer het zelfstandigeninkomen drie maanden wegvalt, zou het huishoudensinkomen van rond 30 procent van de zelfstandigen in de sectoren vervoer en opslag, en horeca onder de drempel terecht komen. In de financiële dienstverlening bij slechts 10 procent. Na zes maanden inkomensderving is dit opgelopen naar respectievelijk 40 en 15 procent. Ook na 12 maanden inkomensderving zit de meeste pijn in de sectoren horeca, bouw, en vervoer en opslag. In de horeca ligt het inkomen dan bij meer dan de helft van de zelfstandigen onder het niveau van het minimumloon, in de bouw en vervoer en opslag is dat bij de helft. In de financiële dienstverlening blijft het aandeel onder de kritische grens met 23 procent het laagst.
Zelfstandigen in Den Haag het vaakst onder minimumniveau
In Den Haag hebben zelfstandigen de minste financiële slagkracht. Na 12 maanden inkomensderving zou het aandeel zelfstandigen dat onder de grens valt hier op 52 procent uitkomen. Ook in Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen heeft een hoog percentage zelfstandigen na een jaar inkomensderving ontoereikende financiële middelen. Hetzelfde geldt voor Heerlen, Kerkrade en Vaals in Zuid-Limburg, en voor de Waddeneilanden waar de meeste zelfstandigen actief zijn in de horeca. Zelfstandigen in Bloemendaal en Rozendaal zouden na een jaar inkomensderving met 21 procent het minst vaak onder de minimumloongrens komen. De inkomens en vermogens van zelfstandigen in deze gemeenten behoren tot de absolute top in Nederland. Met name het vrij opneembaar vermogen remt het risico op afglijden naar een kritisch niveau.
Bron: CBS