De verschillen tussen huishoudens zijn groot als het gaat om vermogens en schulden. In deze notitie (PDF. 50 pagina’s) brengen we de heterogeniteit tussen huishoudens in kaart. We bekijken de verschillende componenten in samenhang, inclusief de pensioenvermogens. We hebben de huishoudens ingedeeld naar leeftijd, naar arbeidssituatie (werknemer of zelfstandig) en naar woonsituatie (eigen woning of huur).
Huishoudens met een eigen woning hebben hogere netto vermogens dan huurders, zelfs bij vergelijkbare inkomens en leeftijden. Bij vergelijkbare groepen (wat leeftijd en inkomen betreft) bouwen de huurders minder netto vermogen op dan huishoudens met een eigen woning. De verschillen zijn groot; voor 60-jarigen met een mediaan inkomen is het gemiddelde netto vermogen van kopers 600 duizend euro en van huurders gemiddeld 300 duizend euro (inclusief pensioenvermogen).
Een grote groep huishoudens heeft weinig financieel vermogen (liquide buffers). Dit geldt niet alleen voor huishoudens met lage inkomens en vermogens, maar ook voor een deel van de huishoudens met hoge inkomens, veel overwaarde in de eigen woning en hoge pensioenvermogens.
Zelfstandigen blijken meer vermogen op te bouwen dan werknemers, bij een vergelijkbaar bruto inkomen en leeftijd. Dit zit vooral in de eigen woning en in extra financieel vermogen. Zonder de pensioenverplichting kiezen de zelfstandige huishoudens voor vergelijkbare of zelfs hogere vermogensopbouw dan werknemers. Wel zijn zelfstandigen minder verzekerd voor werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Bovendien zal door extra aftrek het netto inkomen hoger zijn, bij hetzelfde bruto inkomen. Mogelijk zijn de hogere huizenvermogens van zelfstandigen onvoldoende om na pensionering het inkomen op peil te houden, het is ook minder eenvoudig liquide te maken.
Bron: CPB