In het najaar van 2016 is ten onrechte het beeld ontstaan dat gemeenten in 2015 fors geld hebben overgehouden op het sociaal domein. De vergelijking die eind oktober was gemaakt tussen inkomsten en uitgaven, had niet gemaakt mogen worden.

 

Dit blijkt uit onderzoek van zowel Cebeon als AEF, dat in opdracht van het ministerie van BZK is uitgevoerd. Zij concluderen ook dat de beginjaren van een grote decentralisatieoperatie dusdanig veel onzekerheid met zich meebrengen dat geen structurele conclusies getrokken kunnen worden voor de toekomst. De gemeenten maken graag afspraken met het Rijk hoe in de toekomst op basis van de juiste cijfers wèl gesproken kan worden over de stand van zaken in het sociaal domein.

 

Foute vergelijking

 

De belangrijkste fout in de vergelijking tussen inkomsten en uitgaven aan het sociaal domein is dat bij de getallen die door het CBS als ‘inkomsten voor het sociaal domein’ zijn opgenomen ook eigen inkomsten van de gemeenten, zoals bijv. OZB-opbrengsten, zijn meegeteld. Of die gelden aan het sociaal domein worden uitgegeven of aan andere gemeentelijke taken is ter beoordeling van de gemeenteraad en dit zal per gemeente verschillen. Ze één op één toevoegen aan het budget voor het sociaal domein is in ieder geval niet mogelijk.

 

Daarnaast is de financiering van taken in het sociaal domein die gemeenten ook al vóór 2015 uitvoerden gebaseerd op een achterhaalde verdeelsleutel in het gemeentefonds. De feitelijke uitgaven hiervoor nà 2015 wijken daarmee in veel gevallen sterk af van de inkomsten

 

2015 atypisch jaar

 

Eventuele achterblijvende uitgaven in 2015 zijn goed verklaarbaar. Zo liep in het eerste jaar de facturering in sommige gevallen zover achter dat het boekjaar 2015 al gesloten was en de kosten in de begroting van 2016 en later zijn meegenomen. Ook was het voor gemeenten lang onduidelijk wat exact hun wettelijke taakopdracht, de daarbij horende doelgroep en het bijbehorende budget zou zijn.

 

Niet onbegrijpelijk houden gemeenten daarnaast bij hun ramingen in 2015 al rekening met de aangekondigde, en inmiddels gerealiseerde herverdelingen in 2016 en 2017. Daarom moet de conclusie worden getrokken dat het jaar 2015 een atypisch jaar is, op basis waarvan geen structureel beeld gevormd kan worden.

 

2016 en verder; verdere kortingen

 

Het zoeken naar een stabiele situatie en werkwijze in de beginjaren van deze grote decentralisatieoperatie zal niet in één jaar voorbij zijn. Zo horen we van veel gemeenten dat de zorgvraag in 2016 en 2017 fors hoger is dan in 2015.

 

Ook 2016 en 2017 zullen naar verwachting geen representatieve jaren zijn. Daarom houden veel gemeenten eventuele overschotten uit 2015 beschikbaar voor het sociaal domein in latere jaren. Als buffer voor tegenvallers in de toekomst. Daarbij, gemeenten moeten de komende jaren rekening houden met de forse korting van 8% op de integratie-uitkering sociaal domein. Dit jaar alleen al daalt de genoemde uitkering met ruim € 450 miljoen!

 

Een aantal gemeenten heeft aangegeven in 2016 grote tekorten te hebben op het brede terrein van jeugdhulp, Wmo en de participatie-taken. Ze hebben de verwachting dat die tekorten de komende jaren groter worden. Afgesproken is daarop een nadere analyse te doen.

 

Maatschappelijke resultaten

 

Bij de decentralisatieoperatie in het sociaal domein hoort de focus te liggen op de maatschappelijke resultaten. We kunnen constateren dat de transformatie nog maar net is begonnen en dat op rijksniveau een goede manier gezocht wordt om als systeemverantwoordelijke het juiste gesprek te voeren met respect voor de lokale beleidsvrijheid en verschillen.

 

Een financieel beeld kan ondersteunend zijn aan dat maatschappelijke debat. Om in de toekomst op landelijk niveau dat juiste gesprek te voeren op basis van cijfers, zijn aanpassingen in de systematiek nodig om verkeerde interpretaties –zoals afgelopen najaar gebeurd is– te voorkomen. Wij willen hier graag met het Rijk passende afspraken over maken.

 

Meer informatie

 

Bron: VNG