Het kabinet maakt haast met het aanscherpen van de faillissementswet.
In het laatste ingediende wetsvoorstel, het Voorontwerp ‘versterking positie curator voor de bestrijding van faillissementsfraude’, wordt curatoren een wettelijke (fraude)signalerende taak opgelegd. Hieraan zullen velen echter niet kunnen voldoen, aldus Andre Mikkers en Christine Manders van PwC.
Dat de wetgever haast maakt met het moderniseren van de faillissementswetgeving is een goede zaak. Faillissementsfraude is een groot maatschappelijk en economisch probleem. Jaarlijks hangt rond zeker 3.000 faillissementen de geur van fraude en de kans op vervolging is klein. Het is dus goed dat opsporing en vervolging worden geïntensiveerd. Het nu voorliggende wetsvoorstel past in dat streven. Naast het verzwaren van de informatieplicht door de failliet, legt het curatoren de wettelijke plicht op om onderzoek te verrichten naar mogelijke onregelmatigheden rondom een faillissement en eventuele signalen hiervoor te melden bij de rechter-commissaris.
In aanleg is het een verstandige keuze om de fraudesignalerende taak van de curator wettelijk te verzwaren. Hij heeft het beste overzicht over een dossier en als belangenbehartiger van de schuldeisers dient hij sowieso eventuele misstanden of oneigenlijke onttrekkingen op te sporen. Maar de lage pakkans en het verhoudingsgewijs lage percentage door de curator gemelde malversaties maken duidelijk dat daar in de praktijk tot nu toe weinig van terecht komt. De wetgever heeft gelijk dat hier iets aan gedaan moet worden, maar te vrezen valt dat het opleggen van een wettelijke meldplicht niet voldoende zal zijn om eerder en meer faillissementsfraudes te signaleren. De gemiddelde curator mist de specifieke basiskennis om een goede invulling te kunnen geven aan zijn fraudesignalerende plicht. Dit geldt tevens voor de beoordelende rechter-commissaris.
Als gespecialiseerde forensische onderzoekers werken we regelmatig samen met curatoren en voor rechters-commissarissen. Onze ervaring leert dat zij in meerderheid (nog) niet in staat zijn om aan de verwachtingen van de wetgever te voldoen. Regelmatig worden (beginners)fouten gemaakt bij een onderzoek naar fraudesignalen of worden aanwijzingen over het hoofd gezien. Begrijpelijk, want het bespeuren van onzuiverheden in administraties en het herkennen van misbruikpatronen in transacties voorafgaande aan faillissement, vereist een getrainde blik. Ook moet men terug kunnen vallen op peervergelijkingen en op een hoogwaardige ICT-ondersteuning. Zaken waar curatoren en rechters-commissarissen meestal niet over beschikken en niet voor zijn opgeleid.
Daarin schuilt dan ook de zwakte van het voorontwerp. De wetgever moet nog een stap verder gaan en curatoren en rechters-commissarissen verplichten om een bijscholingscursus fraudedetectie te volgen. Voorts is het van belang dat hun ondersteuning georganiseerd wordt. Het is een idee om een nationale faillissementsfraudebank op te zetten, een digitaal advies- en datacentrum waar iedereen die direct of indirect met fraudeonderzoeken te maken heeft terecht kan voor forensische adviezen en best practices, waar ze vergelijkbare fraudedossiers kunnen raadplegen, benchmarkgegevens kunnen verzamelen en historische data vergelijken. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan is het fair om de curator — en in zijn verlengde de rechter-commissaris — aan zijn wettelijke fraudesignalerende taak te houden.
Zonder deze extra voorzieningen is het vervolg voorspelbaar: de gemiddelde curator houdt noodgedwongen alles bij het oude. Een enkele keer zal iemand die verantwoordelijk is voor een wel erg in het oog lopend geval van faillissementsfraude worden gedaagd vanwege het verzaken van zijn wettelijke plicht. Maar gevreesd moet worden dat dit aantal op de vingers van één hand zal zijn te tellen. De faillissementsfraude tiert intussen welig voort.
Bron: PwC