Naar aanleiding van Kamervragen heeft het ministerie van SZW aan het CPB gevraagd om de effecten van invoering van een bodem in de rekenrente te bepalen. Deze CPB Notitie beschrijft de gevraagde effecten.
De rente is in de afgelopen drie decennia in de ontwikkelde landen sterk gedaald. Een beperkte wijziging in de rente werkt in de huidige situatie bij veel fondsen op korte termijn beperkt door in de uitkeringen en de premie. De dekkingsgraden van veel fondsen liggen namelijk tussen 90% en 110%, waardoor zij niet indexeren, maar op korte termijn ook niet korten. De situatie bij deze fondsen verandert weinig bij een toename van de dekkingsgraad. Het verschil tussen niet of (gedeeltelijk) wel indexeren is vooral bij fondsen die het pensioen willen koppelen aan de prijzen beperkt, want de inflatie was afgelopen jaren vrij laag. Veel fondsen baseren hun premie op een verwacht rendement dat tussen 2015 en 2020 niet verandert.
Invoering van een bodem van 2% leidt bij de rentetermijnstructuur van eind 2016 voor een gemiddeld fonds tot een afname van de verdisconteerde verplichtingen met 12%; een bodem van 4% tot een afname met 39%. Invoering van een bodem van 2% gedurende vijf jaar heeft beperkte generatie-effecten. Een tijdelijke bodem van 4% of een permanente bodem heeft forse generatie-effecten.
Invoering van een bodem voor de rekenrente resulteert in een discrepantie in de waardering van de verplichtingen en de bezittingen van een pensioenfonds. Als de rente niet op korte termijn stijgt tot boven de gekozen bodem, resulteert er een tekort voor toekomstige gepensioneerden.
Bron: CPB