De olieprijs is de afgelopen anderhalf jaar sterk gedaald: van $114 per vat Brent olie in juni 2014 tot $40 begin maart 2016. Daarbij schommelt de olieprijs sterk en bestaat de kans dat deze ook op middellange termijn relatief laag blijft.
Het effect van de lagere olieprijs op de groei van de Nederlandse economie is op korte termijn positief, maar bescheiden. Op de lange termijn ontmoedigt een langdurig lage olieprijs de investeringen die nodig zijn om de klimaatambities te verwezenlijken.
Er is een aantal factoren dat een drukkend effect heeft op de olieprijs. Zo is de marktmacht van de OPEC door de opkomst van de schalieolieproductie in de VS sterk verminderd. Ook staat de olieprijs onder druk door de transitie naar een minder grondstoffenintensief groeipad in China en de terugkeer van Iran op de oliemarkt. Uit een illustratieve doorrekening met DELFI, het macro-economische model van DNB, volgt dat de lagere olieprijs een bescheiden positief effect op de Nederlandse economie heeft. Bij een permanente daling van de olieprijs met $25 per vat (c.a. 50% ten opzichte van het basispad), valt het bbp-volume in de eerste drie jaar na de olieschok gemiddeld 0,2%per jaar hoger uit. Het positieve effect van een lagere olieprijs is kleiner dan in de jaren zeventig en tachtig, omdat de energie-intensiteit van de Nederlandse economie sindsdien bijna gehalveerd is. Dit komt mede door een groter aandeel van de dienstensector in het nationaal inkomen, een hogere energie-efficiëntie en een lager gebruik van olie als energiebron.
De lage olieprijs beïnvloedt de Nederlandse economie langs verschillende kanalen. Allereerst drukt de lagere olieprijs de consumentenprijzen via energieproducten, zoals benzine. Deze komen hierdoor in het eerste en tweede jaar na de olieschok ongeveer 0,7% per jaar lager uit. In het derde jaar is het effect op de inflatie nagenoeg uitgewerkt. Door de lagere prijzen neemt de koopkracht toe en stijgt de consumptie. Dit effect wordt enigszins getemperd doordat de lonen door de lagere inflatie ook afnemen. Het volume van de particuliere consumptie ligt na drie jaar 1,4% hoger. Daarnaast nemen de bedrijfsinvesteringen onder invloed van de toegenomen economische activiteit en hogere winstmarges toe. In een kleine open economie als de Nederlandse komt een relatief groot deel van de extra consumptie en investeringen uit het buitenland. Door deze hogere invoer blijft het effect op het Nederlandse bbp-volume beperkt. Ten slotte daalt het overheidssaldo doordat de gasprijs en daarmee de gasbaten voor de overheid deels met de olieprijs mee dalen.
Deze berekening houdt geen rekening met een eventueel hogere wereldhandel als gevolg van een toename van de koopkracht in olie-importerende landen. In de huidige situatie is het effect op de wereldhandel waarschijnlijk beduidend kleiner dan bij eerdere olieprijsdalingen het geval was. De VS is intussen een belangrijke olieproducent geworden. De Amerikaanse economie, die op mondiaal niveau vaak de rol van locomotief vervult, ondervindt hierdoor nu minder voordeel van de lage olieprijs. Lagere investeringen in de schalieolie-industrie hebben in combinatie met hoge schulden van diverse schalieolie- bedrijven een drukkend effect op de Amerikaanse economische groei.
Daarnaast is de lagere olieprijs zelf voor een deel het gevolg van de tegenvallende mondiale groei, vooral in de opkomende economieën. Verder is de relatie tussen de wereldhandel en de mondiale groei sinds de crisis zwakker dan in de periode daarvoor. Voor zover de wereldhandel zich door de lagere olieprijs wel gunstiger zou ontwikkelen, gaat hiervan via de export een extra positieve impuls uit op de Nederlandse economie. Een belangrijk risico op lange termijn – waar deze analyse geen rekening mee houdt – is dat een langdurig lage olieprijs de investeringen in duurzame energie, die nodig zijn om de Nederlandse klimaatambities te verwezenlijken, ontmoedigt.
Bron: DNB