De werkloosheid onder mensen met een niet-westerse achtergrond is in 2016 verder gedaald. Onder de tweede generatie is de werkloosheid hoger dan onder de eerste. Daar staat tegenover dat een groter deel van de tweede generatie een startkwalificatie heeft, een diploma vwo, havo of mbo op minimaal niveau 2. Dat meldt het CBS op grond van nieuwe cijfers.
In 2016 was de werkloosheid onder personen met een niet-westerse migratieachtergrond 13,2 procent, tegen 16,5 procent in 2014. Die percentages zijn hoger dan van personen met een Nederlandse achtergrond.
Het gaat hier om het werkloosheidspercentage volgens de definitie van de ILO: het aandeel personen van 15 tot 75 jaar die geen betaald werk hebben, recent hebben gezocht naar werk en daarvoor direct beschikbaar zijn. In dit officiële werkloosheidspercentage blijven andere groepen zonder werk buiten beschouwing, zoals degenen die vanwege ontmoediging wel willen werken maar niet zoeken.
De werkloosheid onder personen met een niet-westerse achtergrond steeg vanaf 2008. Voor de eerste generatie bereikte deze in 2013 het hoogste niveau, met 16 procent. Bij de tweede generatie was de werkloosheid het hoogst in 2014; 17,8 procent. In 2016 was de werkloosheid gedaald tot respectievelijk 12,5 procent en 14,3 procent.
Werkloosheid onder jongeren gemiddeld hoger
De werkloosheid onder de tweede generatie met een niet-westerse migratieachtergrond is hoger dan onder de eerste generatie. Leeftijd speelt hierbij een rol. De gemiddelde leeftijd van de eerste generatie niet-westerse immigranten is hoger dan van de tweede generatie, die in Nederland is geboren. De werkloosheid onder jongeren is over het algemeen hoger dan onder oudere leeftijdsgroepen en beweegt sterker mee met de conjunctuur.
Netto-arbeidsparticipatie van tweede generatie hoger
Van de 15- tot 75-jarigen met een Nederlandse achtergrond had in 2016 ongeveer twee derde betaald werk. Van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond is de netto-arbeidsparticipatie lager. Onder de eerste generatie blijft de arbeidsdeelname in recente jaren achter, terwijl deze onder de tweede generatie sinds 2014 aanzienlijk is gestegen. In 2016 had 54,2 procent van de eerste generatie en 60,1 procent van de tweede generatie betaald werk. In de eerste generatie zijn naar verhouding meer personen die niet willen of kunnen werken, bijvoorbeeld vanwege pensionering of arbeidsongeschiktheid.
Tweede generatie heeft vaker startkwalificatie
Onder de tweede generatie zijn naar verhouding meer personen met betaald werk, ook het percentage personen met een startkwalificatie is hoger. Een startkwalificatie, dat is een diploma vwo, havo, of mbo op minimaal niveau 2, wordt gezien als het minimale onderwijsniveau om op zowel de korte als de lange termijn te kunnen slagen op de arbeidsmarkt. Van de tweede generatie had 58 procent in 2016 een startkwalificatie. Bij de eerste generatie was dat 55,4 procent.
De cijfers over werkloosheid maken deel uit van de kernindicatoren integratie. Deze kernindicatoren worden jaarlijks door het CBS samengesteld in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naast cijfers over werkloosheid, startkwalificatie en arbeidsparticipatie bevatten de kernindicatoren ook cijfers over huwen, vruchtbaarheid, onderwijs en inkomen.
Bron: CBS