De huidige vormgeving van pensioenen reflecteert nog in belangrijke mate beslissingen en overwegingen uit het verleden. Doordat de variatie in leefomstandigheden in de loop der tijd sterk is toegenomen, zijn steeds meer deelnemers de verplichte deelname aan een uniform pensioenbeleid (one size fits all) als knellend gaan ervaren. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat drie recente enquêtes constateren dat veel deelnemers aan pensioenregelingen een meer flexibele vormgeving van het pensioen in de uitkeringsfase op prijs zouden stellen.
Dit achtergronddocument is ook verschenen als Netspar Design Paper 105.
Meer flexibiliteit kan ook de welvaart vergroten: die deelnemers die behoefte hebben aan de geboden flexibiliteit kunnen het pensioen zo beter op hun eigen leefsituatie afstemmen, en diegenen die daar geen behoefte aan hebben, maken van de geboden flexibiliteit geen gebruik. Flexibiliteit brengt echter ook kosten met zich mee. Mensen kunnen worden verleid vervroegd meer pensioen op te nemen dan op grond van spreiding van consumptie over de levensloop verstandig is. Mensen kunnen met te optimistische rentes rekenen en om die reden vervroegd meer pensioen opnemen dan verantwoord is. Verder kan meer flexibiliteit aanleiding geven tot strategisch gedrag en zo de solidariteit van het pensioenstelsel ondermijnen. Ook heeft het effect op het overheidsbudget en wordt de reikwijdte van risicodeling en herverdeling tussen en binnen generaties ingeperkt. Uitvoeringskosten zullen toenemen wanneer pensioenen meer flexibel worden gemaakt.
De onderzoeksvraag van dit paper is hoe de baten van meer flexibiliteit zich verhouden tot de kosten. Om precies te zijn, luidt de vraag of een bepaalde, geringe mate van flexibiliteit bij de pensioenuitkering maatschappelijke welvaartswinst kan opleveren. Aangezien de flexibiliteit die we onderzoeken beperkt is, abstraheren we van effecten op overheidsbudget, risicodeling en herverdeling. Deze effecten zijn er wel, maar zijn gezien de onderzoeksvraag niet cruciaal. Ook zien we af van strategisch gedrag aangezien daarvoor te weinig empirische aanwijzingen bestaan.
Twee effecten van flexibiliteit op het niveau van het individu zijn naar ons idee doorslaggevend: een betere aansluiting op uiteenlopende voorkeuren van deelnemers en een verkeerd gebruik van de ruimte voor zelfplanning door deelnemers. Modelmatige berekeningen illustreren de winst van een betere aansluiting van pensioencontracten op de heterogene voorkeuren van deelnemers en het verlies dat optreedt wanneer deelnemers tot beslissingsfouten worden verleid. Deze berekeningen laten zien dat de welvaartswinst van een betere aansluiting op de voorkeuren van individuen met liquiditeitsrestricties betrekkelijk groot is. Dit is vooral het geval als deelnemers niet over alternatieve financiële middelen beschikken om hun consumptie te verschuiven in de tijd. Deze welvaartswinst verkleint echter naarmate deelnemers planningsfouten maken en hun financiële toekomst te rooskleurig inschatten.
Verder is de balans tussen voor- en nadelen van meer flexibiliteit afhankelijk van de keuzearchitectuur. Met een deskundige begeleiding van deelnemers bij het maken van keuzes, duidelijke informatie en een zorgvuldig gekozen default moet het mogelijk zijn de nadelen van meer flexibiliteit nog verder te beperken. Daartegenover staat dat met hogere uitvoeringskosten moet worden gerekend.
Om een al te grote oploop van uitvoeringskosten te voorkomen, zou kunnen worden overwogen om een deelnemer volledige vrijheid te geven zijn pensioenopname zelf te kiezen, mits dit past binnen een algemeen kader. Dit kader legt een maximumleeftijd vast tot welk het pensioen kan worden gevarieerd en stelt een minimumgrens aan het inkomen dat resteert aan het einde van de pensioengerechtigde periode. Hoe hoog deze leeftijdsgrens en inkomensgrens precies moeten zijn, zou nader moeten worden onderzocht. Flexibiliteit bij de pensioenopbouw zou eventueel ook in dit kader kunnen worden ingebracht. De bestaande praktijk van verschillende regels ten aanzien van hoog/laag-constructie, AOW-overbrugging, vervroeging of uitstel van pensioendatum en lumpsum-opname komt dan te vervallen. Eventueel kan het aantal opties of beslismomenten nog verder worden beperkt om uitvoeringskosten niet te veel te laten oplopen.
Aparte fiscale regelgeving is mogelijk wanneer men wil voorkomen dat progressieve belastingen een keuze voor vervroeging van pensioen verhinderen. Progressieve tarieven in de inkomstenbelasting kunnen er echter ook aan bijdragen dat alleen diegenen die er het meest bij gebaat zijn, pensioen vervroegd opnemen en dat foutieve beslissingen verder worden ingeperkt. Ook hier speelt echter het argument van uitvoeringskosten. Wanneer men deze wil beperken, ligt het niet voor de hand nieuwe fiscale regelingen of uitzonderingsposities in het leven te roepen.
De effecten van introductie van flexibiliteit blijven echter altijd met onzekerheid omgeven. Het gebrek aan ervaring in Nederland draagt daar nog aan bij. Door te kiezen voor een gelimiteerde mate van flexibiliteit kunnen de gevolgen worden beperkt.
Bron: CPB