Dit onderzoek (PDF, Engelstalig, 58 pagina’s) kijkt naar de afwenteling van pensioenpremies op werkgevers en werknemers. De vraag is of werkgevers de pensioenpremies betalen in de vorm van hogere arbeidskosten, of dat werknemers de pensioenpremies betalen in de vorm van lagere nettolonen en aanpassing van het aantal gewerkte uren. Het onderzoek maakt gebruik van gegevens over werknemers, en van informatie van dertig pensioenfondsen. Daarbij onderzoeken we het effect van pensioenpremies op arbeidskosten, uurlonen en het aantal gewerkte uren. Bij de empirische onderzoeksstrategie maken we gebruik van zowel variatie tussen pensioenfondsen als binnen pensioenfondsen, en over de tijd. Immers, vanwege de franchise betalen deelnemers bij hetzelfde pensioenfonds met een verschillend inkomen verschillende gemiddelde premies. Ons onderzoek is het eerste onderzoek naar de afwenteling van pensioenpremies in Nederland en draagt ook bij aan de internationale kennis over de afwenteling van sociale premies op werkgevers en werknemers.
De belangrijkste bevindingen zijn als volgt. Ten eerste is de doorberekening van hogere pensioenpremies in de arbeidskosten circa 70%. Dit getal komt overeen met het gemiddelde werkgeversaandeel van de premie, maar geldt ook voor fondsen met een andere verdeling. Dit suggereert dat de werkgever – in elk geval gedurende de eerste jaren – zijn deel van de premie niet afwentelt op de werknemer. Ten tweede heeft de hoogte van de pensioenpremie slechts een beperkt effect op het aantal gewerkte uren per werknemer. Ten derde hebben marginale premies weinig effect op zowel de loonkosten als op het aantal gewerkte uren.
De afwenteling op werkgevers die wij vinden is groter dan die in eerdere studies. De meta-analyse in Melguízo en González-Páramo (2013) vindt dat tussen twee derde en 90% van sociale premies wordt afgewenteld op de werknemer en niet op de werkgever. Omdat er bij pensioensparen een directe opbrengst ontstaat, zou dit zelfs nog tot een grotere afwenteling op de werknemer kunnen leiden. Een verklaring voor onze geringe afwenteling op werknemers kan zijn dat Nederlandse werknemers onvoldoende bekend zijn met de (impliciete) opbrengst van pensioensparen in het algemeen en hun eigen opbrengst in het bijzonder.
We vergelijken onze empirische bevindingen met theoretische modellen. Onze resultaten komen niet overeen met het meest gangbare, standaardmodel van arbeidsvraag en -aanbod. Ze komen meer overeen met een onderhandelingsmodel waarbij de gemiddelde pensioenpremie de inzet van de werknemer bepaalt. Onze bevindingen kunnen ten dele ook verklaard worden met starre lonen. Daarvan is sprake als het tijd kost om lonen aan te passen aan veranderingen in arbeidsvraag en/of -aanbod. Onze huidige analyse kijkt naar veranderingen binnen drie jaar. Op langere termijn is de nominale loonstarheid juist minder en nemen vraag- en aanbodfactoren van arbeid in betekenis toe, zodat dan het standaardmodel de arbeidsmarkt waarschijnlijk beter beschrijft en de afwenteling naar werknemers meer in lijn komt met eerdere studies. Of dit zo is zal nader onderzoek moeten uitwijzen.
Bron: CPB