De Nevi PMI van juli 2020 was 47.9, aanzienlijk hoger dan het cijfer van juni en een indicatie van een bescheiden verslechtering van de bedrijfsomstandigheden in Nederland.
De geringere krimp was het gevolg van betere resultaten bij de productie en de nieuwe orders. De daling van de productie was het laagst in vijf maanden en hoewel de nieuwe orders index nog steeds een daling aangaf, was deze bijna 8 punten hoger dan vorige maand. Ook de nieuwe exportorders daalden minder, maar hier bleef de daling aanzienlijk.
De werkgelegenheid daalde opnieuw flink en de inkoopactiviteiten bleven afnemen. Hetzelfde gold voor de hoeveelheid ingekocht materiaal. De voorraad eindproducten bleef grotendeels gelijk. De levertijden namen in de kleinste mate toe sinds oktober 2019.
De inkoopprijzen daalden voor de vierde maand op rij en ook de verkoopprijzen daalden. In beide gevallen was deze daling echter kleiner dan in juni.
De verwachtingen voor de toekomstige productie bleven positief en ook deze deelindex kwam hoger uit dan in juni.
Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO licht toe: “Het lijkt erop dat de Nederlandse industrie de bodem bijna bereikt heeft. De productie, nieuwe orders en lopende orders namen verder af, maar de afname was vrij klein. Aangezien de industrie in Duitsland en in de eurozone als geheel al voorzichtig opkrabbelt, zouden de nieuwe exportorders in augustus licht kunnen toenemen. De productie zal voorlopig nog op een laag niveau blijven. Wat betreft de productie over twaalf maanden zijn ondernemers nog optimistischer geworden. Er is goede hoop op economisch herstel in 2021.”
Redactioneel commentaar van Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO – ‘Bodem in zicht voor Nederlandse industrie’
De Nevi Inkoopmanagersindex over juli wijst erop dat de bedrijfsactiviteit in de Nederlandse industrie minder snel daalt. De index krabbelde op van 45,2 over juni naar 47,9 over juli. Dat is nog steeds onder de ‘neutrale’ stand van 50, maar de score van 47,9 duidt wel op een geringe afname van de bedrijfsactiviteit. Het lijkt er dus op dat de Nederlandse industrie de bodem bijna bereikt heeft. De productie, nieuwe orders en lopende orders namen verder af, maar de afname was vrij klein. De nieuwe exportorders namen nog wel in behoorlijk tempo af, maar aangezien de industrie in Duitsland en in de eurozone als geheel al voorzichtig opkrabbelt, zouden de nieuwe exportorders in augustus licht kunnen toenemen.
Uit diverse deelindicatoren blijkt wel dat de Nederlandse industrie heeft teruggeschakeld naar een lagere versnelling. Inkopers houden nog steeds de hand op de knip en het aantal banen nam opnieuw in hoog tempo af. Ondernemers sneden al sinds maart in het aantal banen, maar dat was vooral in het aantal uitzendkrachten en tijdelijke contracten. In juli moesten ook medewerkers met een vast contract eraan geloven. Gedwongen ontslagen, reorganisaties en werktijdverkorting zijn aan de orde van de dag. Vooral bij producenten van kapitaalgoederen neemt de werkgelegenheid in hoog tempo af. Aangezien reorganisaties vaak voorbereidingstijd kosten, is het waarschijnlijk dat er de komende maanden nog meer ontslagen vallen.
Volgens de ondervraagde inkoopmanagers treedt er ook deflatie op. De inkoopprijzen daalden opnieuw sterk, maar wel iets minder sterk dan in juni. De prijsdaling hangt vermoedelijk vooral samen met lagere grondstofprijzen. De verkoopprijzen daalden in juli slechts licht, na sterke dalingen in mei en juni. Vermoedelijk komt dat doordat de vraag nog altijd zeer zwak is, maar niet veel verder is verslechterd. De marges zijn mogelijk licht gestegen.
Kijkend naar de inkoopmanagersindices van andere landen valt op dat de val van de Nederlandse industrie minder diep lijkt dan die in Duitsland en in de eurozone als geheel. Zo waren in heel Europa fabrieken voor auto’s en vrachtwagens van half maart tot half mei gesloten vanwege een gebrek aan onderdelen uit China. In Duitsland, dat een relatief grote auto-industrie heeft, nam de industriële productie volgens het Statistisches Bundesamt in april af met 25 procent (jaar-op-jaar). In Nederland, dat relatief weinig van zulke fabrieken heeft, bleef de daling in april volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) beperkt tot 11 procent.
Niet toevallig veert de productie in Duitsland ook weer sneller op, net als in de eurozone als geheel. In mei nam in Duitsland de industriële productie maand-op-maand toe met 7,8 procent. Ten opzichte van mei vorig jaar lag de productie nog wel 19,3 procent lager. In Nederland daalde de productie in mei echter verder, naar -12,5 procent jaar-op-jaar. Vermoedelijk is deze verdere daling te verklaren doordat de Nederlandse industrie veel levert aan andere industriële bedrijven in de rest van Europa, met name in Duitsland. Veel fabrieken van Europese afnemers waren van half maart tot half mei gesloten, ook vanwege strenge ‘lockdowns’, terwijl Nederland doorging met produceren. Daardoor moeten in Nederland grotere voorraden gereed product zijn ontstaan.
De overproductie van de eerste maanden van de crisis verklaart waarom de Nederlandse inkoopmanagersindex nog altijd onder de 50 noteert, terwijl de inkoopmanagersindices (flash pmi’s) voor de industrie in Duitsland en in de eurozone van eind juli duidelijk wijzen op groei (respectievelijk 53,2 en 54,0). Het dal was voor de Nederlandse industrie dus veel minder diep, maar daardoor klimt de sector er ook langzamer uit.
Als de nieuwe orders in de komende maanden weer toenemen, kan ook de Nederlandse industriële productie licht aantrekken. Een toename van de index naar boven de 50 ligt dan voor de hand, wat duidt op een toename van de activiteit, al blijft het niveau van de productie voorlopig nog wel laag. Zeker is wel dat ondernemers nog optimistischer zijn geworden over de productie over twaalf maanden. Dat duidt op goede hoop op economisch herstel in 2021.
Bron: NEVI