Werknemers met een looninkomen tot 20 000 euro per jaar houden van elke meer verdiende euro zo'n 60 à 70 cent extra besteedbaar inkomen over; alle inkomensgroepen daarboven houden ongeveer de helft over.
Ondanks de progressie in de loon- en inkomstenbelasting is de marginale druk al bij relatief lage inkomens betrekkelijk hoog, vanwege de premies voor zorgverzekering en pensioen en doordat de toeslagen voor huur, zorg en kinderen lager zijn naarmate het huishoudinkomen toeneemt. Dat vermindert de financiële prikkel om meer inkomen te verwerven, bijvoorbeeld door meer uren te werken of door een beter betaalde baan te krijgen vanwege scholing en/of promotie. Er is sprake van twee overheidsdoelen die met elkaar strijden: inkomensondersteuning voor lage inkomens tegenover het bevorderen van de arbeidsparticipatie.
Dit blijkt uit een vandaag verschenen onderzoek van het CPB naar de marginale druk.
De marginale druk geeft aan welk deel van de laatstverdiende euro werknemers moeten afdragen aan belastingen en premies, dan wel in mindering komt op door hen te ontvangen toeslagen. Bij een lage marginale druk krijgen werknemers een euro loonsverhoging bijna in zijn geheel zelf in handen. Dat geeft hen een sterke prikkel om inkomensverhoging na te streven. Een hoge marginale druk verzwakt die prikkel juist.
Marginale druk vooral hoog voor alleenverdieners en meestverdienende partners
De gemiddelde marginale druk (d.w.z. gemiddeld over de verschillende inkomensgroepen) is toegenomen van 45,6% in 2001 tot 48,1% in 2007. Dit komt vooral door de stijging van het tarief in de tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting en door het toenemende belang van de toeslagen. Tussen 2007 en 2011 neemt de gemiddelde marginale druk naar verwachting licht af tot 47,4%. De marginale druk in Nederland is lager dan die in België, Denemarken en Duitsland, maar hoger dan die in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
De verdeling van de marginale druk in Nederland is redelijk gunstig uit oogpunt van de bevordering van het arbeidsaanbod. Voor niet-werkende partners die toetreden tot de arbeidsmarkt en voor minstverdienende partners is de marginale druk substantieel lager dan voor alleenverdieners en meestverdienende partners. Uit empirisch onderzoek blijkt dat niet-werkende en minstverdienende partners het aantal gewerkte uren sterker aanpassen bij inkomensprikkels dan meestverdienende partners en alleenverdieners.
Botsende overheidsdoelen voor lagere inkomensgroepen
De overheid streeft enerzijds naar bevordering van het arbeidsaanbod vanwege het draagvlak voor collectieve voorzieningen en anderzijds naar inkomensondersteuning voor huishoudens met lage inkomens. Deze twee doelstellingen staan op gespannen voet met elkaar. De afbouw van inkomensondersteuning bij een stijging van het inkomen verhoogt de marginale druk en verzwakt de financiële prikkel om meer te gaan werken (of in een beter betaalde baan). Economen duiden dit aan als de afruil tussen efficiency (arbeidsaanbod bevorderen) en equity (inkomensherverdeling).
Beide beleidsdoelstellingen zijn ook zichtbaar in het beleid van het huidige kabinet.
De combinatiekorting, die sinds kort hoger is naarmate het inkomen toeneemt, verlaagt de marginale druk voor minstverdienende partners. Daar staat tegenover dat de verruiming van het kindgebonden budget de marginale druk juist verhoogt. Per saldo neemt de gemiddelde marginale druk in deze kabinetsperiode dan ook nauwelijks af.
Moeilijk voor werknemers om inzicht te krijgen in eigen marginale druk
Voor de gemiddelde werknemer is het overigens niet eenvoudig om te bepalen hoeveel hij of zij uiteindelijk overhoudt bij een verbetering van het bruto inkomen. Door de invoering van nieuwe heffingskortingen en toeslagen is het belastingstelsel, dat in 2001 is vereenvoudigd, inmiddels weer behoorlijk complex.
Bron: CPB