Niet alleen de politiek/overheid maar ook bedrijven moeten de draai naar een gehorizontaliseerde  samenleving maken: een samenleving waarin mensen, bedrijven en maatschappelijke organisaties in netwerken samenwerken, kennisdelen en communiceren.

Maar er is een belangrijk verschil tussen de private en publieke sector. Bedrijven die zich niet tijdig aanpassen aan de nieuwe realiteit van het Kennis en Innovatietijdperk worden genadeloos afgestraft. Omdat de Nederlandse overheid niet failliet zal gaan, is de dwang bij politici om noodzakelijke veranderingen en vernieuwingen door te voeren helaas niet aanwezig. Jongere generaties wordt daardoor een aansprekend perspectief van Nederlandontnomen. De negatieve gevolgen daarvan zullen groot zijn maar pas op termijn zichtbaar worden.

Voor het doorvoeren van noodzakelijke veranderingen en vernieuwingen zijn leiders nodig. Managers zijn er volop te vinden, goede leiders zijn veel zeldzamer. Een manager moet er voor zorgen dat de opgedragen taken op een juiste manier, met inachtneming van de ter beschikbaar gestelde middelen, worden gedaan. Leiderschap houdt onder meer de competentie in om noodzakelijke veranderingen en vernieuwingen in het belang van de toekomst van Nederland op basis van maatschappelijke draagkracht tot stand te brengen.

Vele mensen zijn werkloos, maar is volledige werkgelegenheid nog wel een realistische doelstelling in het huidige Kennis en Innovatietijd? Het hele begrip werkloosheid is een typisch etiket uit het Industriële Tijdperk. Voor het juiste beeld van de werkloosheid in Nederland moeten we inzien dat onze economie qua werkgelegenheid uit twee sectoren bestaat: ten eerste de sector van het onbetaalde werk dat mensen voor zichzelf, hun gezin of hun eigen gemeenschap verrichten. Ten tweede de sector die het geheel van goederen en diensten omvat dat bestemd is voor verkoop of ruil via één of andere markt.

De prosument, die de eerste sector vormt, is“onzichtbaar” omdat het tot dusver geen onderdeel van de gebruikte economische definities en statistieken uitmaakt. Dat betekent bijvoorbeeld, dat al het onbetaalde werk om, in en aan ” huis en haard” en het vrijwilligerswerk in al zijn vormen wordt afgedaan als “niet economisch”. Dit terwijl de tweede sector, de zichtbare economie, niet zou kunnen bestaan zonder de eerste sector, de onzichtbare economie.

Politici en deskundigen staren zich in het kader van de huidige crisis bezweringen blind op statistieken die uitsluitend zijn gebaseerd op de tweede sector. Ze maken zich zorgen over teruglopende groei en productiviteit. Zolang we echter blijven denken in achterhaalde categorieën uit het Industriële Tijdperk en prosumentisme blijven beschouwen als verwaarloosbaar en buiten de economie staande, zullen we onze economische problemen niet onder de knie krijgen. De “Wet van de relatieve inefficiëntie” wordt in deze steeds belangrijker: “hoe meer we de productie van goederen automatiseren en de stukprijs verlagen, hoe duurder handwerk wordt en hoe hoger de kosten van niet geautomatiseerde werkzaamheden”. Zelfs zonder inflatie zorgt deze wet ervoor dat voor steeds meer mensen het meer “winstgevend” wordt om te produceren voor eigen behoefte waardoor steeds meer activiteiten van de tweede  naar eerste sector worden overgeheveld: van marktsector naar prosumptie.

Conclusie

We moeten prosumentisme als iets positiefs, in plaats van als betreurenswaardig overblijfsel van het verleden, beschouwen. Een onderdeel van het nieuwe beleid voor Nederland moet ook gericht zijn op hoe prosumptie productiever te maken is. Daarmee komt werkloosheid (kwalitatief en kwantitatief) in een totaal ander daglicht te staan.

Riens Meijer is econoom gespecialiseerd in kansen en bedreigingen voor Nederland in de 21ste eeuw, zie www.riens.aeyrand.com  

Bron: www.creditexpo.nl