In 2011 is de armoede in Nederland sterk toegenomen.
Ramingen wijzen op een verdere stijging in 2012. Ook de langdurige armoede liep in 2011 voor het eerst in jaren weer op. De armoede groeide in absolute aantallen in 2011 sterk bij werklozen, bijstandontvangers en zelfstandigen. De kans op armoede is het hoogst bij eenoudergezinnen, alleenstaan-den tot 65 jaar, niet-westerse huishoudens en huishoudens met bijstand. Bij al deze groepen nam het armoedepercentage in 2011 toe. Bij gepensioneerden en 50-plussers is de armoede laag, bij kinderen juist hoog. De 30-45 jarigen hadden vroeger geen verhoogd armoederisico, maar de laatste jaren is dat wel het geval.
Dit zijn enkele conclusies uit het vandaag verschenen armoedesignalement 2012. In het rapport geven het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het CBS een zo actueel mogelijk beeld van de omvang, ontwikkeling en gevolgen van armoede in Nederland. Het armoedesignalement 2012 is de derde editie van een informatiereeks over armoede, die door het SCP en het CBS gezamenlijk wordt uitgebracht.
Armoede in 2011 sterk gestegen
De recessie in 2009 en het daaropvolgende lichte herstel van de economie in 2010 hadden aanvankelijk een bescheiden effect op de armoedecijfers. In de tweede helft van 2011 kromp de economie echter opnieuw. Dat jaar nam de armoede volgens beide grenzen wel fors toe. In 2010 hadden 945.000 mensen een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (6,0% van de bevolking). In 2011 was dit opgelopen tot 1.126.000 (7,1%). Die verbleven in 521.000 huishoudens (7,5% van alle huishoudens). Afgemeten aan de lage-inkomensgrens hadden 514.000 huishoudens in 2010 kans op armoede (7,4% van alle huishoudens). In 2011 steeg dit naar 604.000 huishoudens (8,7%). In totaal moesten 1.232.000 mensen in 2011 rondkomen van een laag inkomen.
Verdere stijging verwacht in 2012
Ramingen voor 2012 duiden erop dat de armoede verder zal toenemen. Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium stijgt het aantal armen in 2012 naar verwachting met bijna 60.000 personen, tot 1.184.000 (7,5%). Op grond van de lage-inkomensgrens komen er naar verwachting bijna 40.000 huishoudens met kans op armoede bij, waardoor het totaal in 2012 op 642.000 (9,2%) zou uitkomen. Voor 2013 is de raming enigszins onzeker, omdat de inflatie en werkloosheid zich anders kunnen ontwikkelen dan nu is aangenomen. De geraamde stijging in 2013 komt niet door maatregelen uit het recente regeerakkoord; die worden goeddeels pas vanaf 2014 ingevoerd. De huidige verwachting is dat het aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens in 2013 met 14.000 verder toeneemt tot 656.000 (9,4%). Het aantal personen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium zou uitkomen op 1.185.000 (7,6%). Dit laatste is het hoogste peil van deze eeuw, maar nog wel minder dan in 1994.
Ook kans op langdurige armoede voor het eerst in jaren toegenomen
Bijna 160.000 huishoudens hadden in 2011 ten minste vier jaar achtereen een laag inkomen, 10.000 meer dan het jaar ervoor. Het aandeel huishoudens dat langdurig onder de lage-inkomensgrens verkeert, liep licht op (van 2,4% tot 2,5%). Hiermee kwam een einde aan de dalende trend in de omvang van de langdurig arme groep, die zich sinds 2000 onafgebroken voordeed. Ook volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium steeg de langdurige armoede in 2011, en wel van 2,0 naar 2,4% van alle mensen.
Stijgende armoede bij risicogroepen
Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium liep de armoede in 2011 in absolute aantallen vooral op bij mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering (resp. +36.000 en +32.000 personen) en bij zelfstandigen (+52.000). Het aantal arme zelfstandigen was in 2011 voor het eerst groter dan het aantal armen in loondienst (resp. 175.000 en 170.000 personen). De kans op armoede steeg in 2011 bij alle groepen die van oudsher al kampen met een hoog risico. Bij huishoudens die bijstand ontvingen liep het percentage met een inkomen onder de lage inkomensgrens op van 65 naar 68%; bij eenoudergezinnen van 25 naar 28%; bij alleenstaanden tot 65 jaar van 17 naar 19%; en bij niet-westerse huishoudens van 22 naar 25%. Onder de (relatief kleine) groep niet-westerse huishoudens van de tweede generatie is de kans op armoede in 2011 echter aanmerkelijk kleiner dan onder de eerste generatie (18% tegen 26%).
Scherpere leeftijdstegenstellingen
De armoede onder kinderen was in 2011 groter dan gemiddeld. Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium bedroeg dit 10,6%, ofwel 359.000 kinderen van 0-17 jaar. Naar verwachting loopt dit in 2012 sterker op dan bij andere leeftijdsgroepen, tot 377.000 (11,2%). Dertigers en veertigers hadden in 2011 een hoger armoederisico (8%) dan andere volwassenen, terwijl deze leeftijdsklasse in het verleden geen risicogroep was. Daarmee worden de tegenstellingen tussen leeftijdsgroepen scherper: bij vijftigers (5%) en gepensioneerden (3%) is het armoederisico benedengemiddeld.
Meer financiële problemen
Huishoudens met risico op armoede hebben vaker betalingsachterstanden. Terwijl in 2008 nog maar 8% van de groep met een inkomen onder de lage-inkomensgrens achterstanden had in de betaling van huur of hypotheek, was dit in 2011 verdubbeld naar 16%. Acht op de tien huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens gaven in 2011 aan zich beperkt te voelen in de uitgaven op het vlak van voeding, kleding, woninginrichting en vakantie. De groep met weinig inkomen die zich genoodzaakt zag schulden te maken groeide van 5% naar 8% in 2012. Afgemeten aan het niet-veel-maar-toereikendcriterium meldde in 2008 iets meer dan een kwart van de arme groep moeilijk rond te kunnen komen; in 2011 was dit opgelopen tot bijna 35%. Een op de elf arme huishoudens kan zich niet om de dag een warme maaltijd veroorloven, een op de twintig geeft aan niet voldoende geld te hebben om het huis goed te verwarmen.
Bron: CBS